ORIGINAL
VOLLENHOVE AAN BRANDT’).
1679, 3 April.
Myn meninge was, op ’t ende van ’t gedicht, dat Vondel, in verstant en lichaams krachten te gelijk afgaande, voor zyn doot almede gemist wiert, en levendig als doot was. Maar vallen de woorden Uw Eerw. wat duister, voor wien zouden ze klaar zijn? Klaarder kon de zaak dus uitgedrukt worden: Was voor zyn sterfuur ’t leven quyt. Maar dan blyft’er Ging af uit; dat den zin holp verklaren.
Dat rym, dat rym hoorde ik Vondel eens zeggen, meldende, hoe hy zich nu en dan ook door het rym gequelt vont en benepen. Vint gy deze myne veranderingen noch te duister, d’uwe mis- haagt my ook niet: maar ik zouze aldus veranderen: Ging af, vaart heen, scheit uit der tydt. Uw Grafschrift behelst kunstig en beknopt, al wat myn Lykzang breder uitbreidt; ja noch meer dan myn Lykzang, hem een Duitschen Juvenalis in hekeldicht noe- mende: waar van ik met opzet gezwegen hebbe. Dat Uw Eerw. zyn hekeldichten stichtelijk noemt, zal niemant vreemt voorko- men; maar dit kan ik niet toestemmen: en ’t is het eenige, dat my voor opsprake beducht maakt, indien onze gedichten dus by elkanderen uitquamen. Anders mogtze Uw Eerw. zonder eens te vragen, wel by een gevoegt hebben. Wat aanstoot kon dat geven, die eenigzins op reden gegront waar? En de liefhebbers hadde ’t misschien vermaakt dat de kunstgenootschap der poézye Remonstrantsche en contraremonstrantsche Predikanten aldus kon vereenigen in ’t verheffen van een’ poéet, als poéet, die zeer hardt en bygeloovig Paapsch was, en by geen’ van die beide daar in te pryzen.
VOLLENHOVE AAN BRANDT.
1680, 26 Februari.
Beide de delen van Vondels Poézye, met de dichten, die Les- caille in den Hollantschen Parnas van hem heeft uitgegeven, ter vlucht doorziende, en bevindende, dat hy niet alleen twee Brie- ven, maar ook weinige Klagten op een’ bijzonderen tytel onder zyn werk heeft laten drukken, heb ik niet alleen geoordeelt, dat de Klagte over den ondergang van Aken, en misschien over Kan- die mede, de Klagten bequamelyk kon vermeeren, maar ook be- denken gekregen, of niet verscheide Geboortedichten, Dank- dichten, Byschriften, Opdragten, die ik hier en daar vinde, ja ook Begroetenissen tot blyde inkomste, of inwydinge in aanzien- lyke ampten, of waardigheden, of blinde kloosterdiensten, onder eenen byzonderen tytel zouden kunnen by een gevoegt worden. De Gezangen zie ik zekerlyk hier en daar te vermenigvuldigen, de Lofdichten desgelyx; en verneme ook Klinkdichten, en Af- beeldingen, onder het Mengelrijm, die nutter verplaatst wierden, en meer, dat misschien onder het drukken der Poézye voor J. Hartgers, uit de penne des dichters gevloeit, een plaats, als het viel, gekregen heeft. D’Inwydinge der Schilderkunste kan by d’andere Gedichten op Schilderyen geplaatst worden. De Kleef- sche Hofzwaan is een bruiloftdicht; waar van de Gelukwensch aan de Koningin van Polen luttel verscheelt. Het Keurgedicht op Vorst J. Mauritius Keurstéhouderschap verdient veel eer alleen gedrukt te worden; en de Gedichten op Koningin Christine zou- den, by een gevoegt, al een redelyk getal uitbrengen. De Schimp- dichten op de Nakrabbelaars kan ik bezwaarlijk Vondel toeschrij- ven, niet alleen Kalvini daar vindende, maar ook dien misgreep op de eenigheit en vrede, zonder dat de in d’eerste lettergreep van het volgende woord smelt. Om kort te gaan, ik wenschte hier over, uit zucht tot de kunst des mans, die ten opzicht van de stoffe my niet weinig nu en dan mishaagt, ja gestoort en bedroeft heeft, wel eens nader en vry wat langer dan lest t’Amsterdam met U Eerw. te spreken.
VOLLENHOVE AAN BRANDT’).
1680, 14 November.
Vondels vertalingen waren, gedurende myne uitspanninge met myn liefste op Marquet, al in orde gebragt, zulx als Uw Eerw. nu lichtelyk uit deze papieren zal kunnen vatten ...
Van Vondels oude rymen, en die men hem uit misverstant heeft toegeschreven, zoude ik liever mondelyk, kon ’t geschieden, met Uw Eerw. spreken.
Als voren.
1681, 16 Januari *).
Van die twee woorden in mynen Huwlyxzang, strelen, dat ik met opzet by en tegens tuchtles aldaar gestelt hebbe, en falen daar ik dralen voor kon gebruiken, doch by Vondel niet meer gewraakt kan onfaalbaar en faalbaar, zoude ik beter met Uw Eerw. kunnen spreken, myne eige gedachten eer gewoon te mis- trouwen dan te vieien, en altijt veel Uw Eerw. oordeel toeschry- vende. Vondels misverstant mag wel bedekt worden, en voor den Kardinaal, die naar het leven, kan men ook zetten, om Ur- sinus te pryzen, den kunstbeminner, die naar ’t leven. Maar Ital- jaan kan den lezer wel voldoen, die zo ver denkt, dat Maro zelf een Italjaan, en Italie doorgaans allermeest verheffende, van zynen lantsgenoot namaals aldus geéert is. Den tytel van Lof- dichten op uitgegeve schriften, zoude ik niet veranderen, om dat eene op de vertaling van Donne. ’t Is een out gebruik, dat men namen geeft @ potiori. En of dit een lofdicht ironice genoemt wiert, en by de lofdichten eveneens quam, gelyk d’afbeeldinge
VOLLENHOVE AAN BRANDT’).
1681, 13 Februari.
*k Wist niet beter of die vaarzen van Vondel waren van my by zyne vertalingen uit Virgilius achter aan geplaatst, doch met dit tyteltje, Virgilius gevolgt. Want in deze,
Hier beschreit men’s werelts zaken, Die den mensch aan’t harte raken,
wort, myns bedunkens, gespeelt op dat van Maro in ’t eerste boek van zyn’ Eneas;
Sunt lacrimae rerum; & mentem mortalia tangunt: en d’andere, van Sofokles sprekende, in d’opdracht van Elektra;
Met vaarzen, schoeiende op den leest Van zynen goddelyken geest,
op dat Latynsche in d’achtste Herderskout,
Sola Sophoclaeo tua carmina digna cothurno.
TRANSLATION
VOLLENHOVE TO BRANDT
April 3, 1679
My opinion at the end of the poem was that Vondel, declining in both mind and body, was already missed before his death and was as good as dead while still alive. But if the words seem unclear to you, who would they be clear to? The matter could be expressed more clearly as: "Lost his life before his death." But then "Ging af" is left out, which helps explain the meaning.
That rhyme, that rhyme, I once heard Vondel say, mentioning how he sometimes found himself tormented and constrained by rhyme. If you find my changes still too unclear, I don't mind if you dislike them: but I would change it to: "Ging af, vaart heen, scheit uit der tydt." Your epitaph skillfully and concisely includes everything my elegy expands upon; even more than my elegy, calling him a Dutch Juvenal in satire: something I deliberately left out. That you call his satires edifying will not seem strange to anyone; but I cannot agree with that: and it is the only thing that makes me wary of criticism if our poems were published together. Otherwise, you could have combined them without even asking. What offense could that give, which is somewhat based on reason? And enthusiasts might have enjoyed that the poetry societies of Remonstrant and Contra-Remonstrant preachers could thus unite in praising a poet, as a poet, who was very harsh and superstitiously Catholic, and not to be praised by either of those groups in that regard.
VOLLENHOVE TO BRANDT
February 26, 1680
Reviewing both parts of Vondel's poetry, along with the poems Lescaille published in the Dutch Parnassus, and finding that he not only included two letters but also a few complaints under a specific title in his work, I thought that the complaint about the fall of Aachen, and perhaps also about Candia, could suitably increase the complaints. I also wondered if various birth poems, thank poems, inscriptions, dedications, which I find here and there, and even greetings for joyous arrivals or inaugurations into significant offices or dignities, or blind monastic services, could be combined under a specific title. I certainly see the songs multiplying here and there, as well as the praise poems; and I also hear of epigrams and illustrations under the miscellaneous rhymes, which would be better placed elsewhere, and more, which perhaps flowed from the poet's pen during the printing of the poetry for J. Hartgers, finding a place as it happened. The dedication of the art of painting can be placed with the other poems on paintings. The Kleefsche Hofzwaan is a wedding poem; the congratulation to the Queen of Poland differs little from it. The poem on Prince J. Mauritius's stewardship deserves to be printed alone; and the poems on Queen Christina, combined, would make a reasonable number. The satirical poems on the scribblers I can hardly attribute to Vondel, not only finding Calvinists there but also that mistake on unity and peace, without the first syllable of the next word blending. In short, I wish to discuss this further with you in Amsterdam, out of a passion for the man's art, which, in terms of content, has often displeased, disturbed, and saddened me.
VOLLENHOVE TO BRANDT
November 14, 1680
Vondel's translations were all arranged during my leisure with my beloved at Marquet, as you can easily gather from these papers...
I would prefer to discuss Vondel's old rhymes and those mistakenly attributed to him in person, if possible.
As before
January 16, 1681
Regarding those two words in my wedding song, "strelen," which I deliberately placed there against the moral lesson, and "falen" where I could have used "dralen," but Vondel can no longer object to "unfailing" and "failing," I would better discuss with you, always trusting your judgment more than my own. Vondel's misunderstanding can be covered up, and for the Cardinal, who is portrayed, one could also say, to praise Ursinus, the art lover, who is portrayed. But an Italian can satisfy the reader who thinks that Maro himself was an Italian, and Italy, generally the most exalted, was thus honored by his compatriot. I would not change the title of praise poems on published writings, because of a translation of Donne. It is an old custom to name things after the most important. And whether this was called a praise poem ironically, and came among the praise poems, like the illustration...
VOLLENHOVE TO BRANDT
February 13, 1681
I did not know better than that those verses of Vondel were placed by me at the end of his translations from Virgil, but with this title, "Following Virgil." For in these,
"Here one describes the world's affairs, That touch the human heart,"
it seems to me, plays on that of Maro in the first book of his Aeneid;
"Sunt lacrimae rerum; & mentem mortalia tangunt:" and the other, speaking of Sophocles, in the dedication of Electra;
"With verses, fitting the mold Of his divine spirit,"
on that Latin in the eighth Eclogue,
"Sola Sophoclaeo tua carmina digna cothurno."
Metadata
- Sender: Vollenhove
- Recipient: Brandt
- Subject: Discussion on Vondel's poetry and translations
- Send Date: 1970
- Location: Unknown
- Geolocation: Unknown
- Language: nl
- Summary: The letters discuss various aspects of Vondel's poetry, including interpretations, translations, and the organization of his works. Vollenhove offers suggestions and critiques on how Vondel's poetry should be presented and interpreted, and expresses a desire to discuss these matters further in person.