ORIGINAL

J. V. VONDEL

t’Amsterdam, 1639, den 19en van May

VONDEL AAN TESSELSCHADE®). 1639, 19 Mei.

Aen de wijze en vernuftige Joffrouwe Maria Tesselscha Roemers, Weduwe van wijlen Heer Alard Krombalck.

Wijze en vernuftige Joffrouw,

Gelijck een vryer met overlegh, en oordeel zijn hart, en liefde zet op een jonge vryster, die, om haere natuurlijcke schoonheid, 92

aengebore bevalligheid, en voegelijck cieraed, bekoorlijck is; eveneens kreegh ick een’ treck tot deze princes Elektra, of liever Electa, een uitgeleze dochter, uit dien naemhaftigen koning, en gezongen veldoverste, Agamemnon, geboren; en herboren uit de harssenen van dien Atheenschen en zegenrijcken veldheer, Sophokles, die haer, tot verwondering zijner en der navolgende eewen, van ouds, op het tooneel, te voorschijn broght,

Met vaerzen, schoejende op den leest Van zijnen goddelijcken geest.

Meester Joan Victorijn, in wiens mond Elektra bestorven is, prickelde ons zoo menighmael hier toe aen, tot dat wy het ten leste waeghden, en deze doorluchtige Jonckvrouw, op onze wijze, Neerlandsch spreecken leerden, met hulpe van dien hooghgeleerden Jongeling, Isaak Vossius; een loos vos, en wacker vernuft, om het Griecksche wild, hoe diep en duister het oock verborgen zy, op te snuffelen. In dit treurspel woelen veelerleie hartstoghten, gramschap, stoutigheid, vreeze, bekommeringe, haet en liefde, trouw, en ontrouw, droefheid en blyschap, elck om ’t hevighste. Men hoort hier klaere vertellingen, gewightige beraedslaegingen, gezonde gezoute leeringen, en goude spreucken. Dit vervat inzonderheid het geen den sterflijcken menschen ten allerhoogsten oirbaer is, naemelijck, dat Gods uitgestelde straf endelijck schelmen en booswichten rechtvaerdighlijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenuwen der godtvruchtigheid streckt. Aischylus, Sophokles, en Euripides hebben, alle drie om strijd, van deze stof gehandelt. Nadien wy deze schilderyen zelfs, die de heldere middaghzon niet schroomen, voor Nederduitschen ten toon stellen, zal ’t onnodigh zijn, in ’t byzonder, en ten nauwsten, te ontvouwen alle d’onnavolgelijcke kunst, die in dat aeloude werckstuck, by opmerckende verstanden, kan waergenomen worden. Alle leden dezer edele en koningklijcke maeghd zijn gelijkmaetigh, en onberispelijck, gelijck oock de verwen der welsprekentheid kunstighlijck in ’t Griex verdreven. Men ziet ’r niet wanschapens, en alle deelen van ’t minste tot het meeste hangen hecht te zaemen, en vloeien zonder dwang uit malkanderen. Hoe men met den zinnen hier dieper doordringt, hoe zich meer wonderen openbaeren, en t’ elckens yet anders, en ’t geen men te voren over ’t hoofd zagh. Walgelijcke opgeblaezenheid, waer van Griecken en Latynen hoe aelouder, hoe vryer zijn, heeft hier nergens plaets; oock geen wispeltuurigheid van stijl, en de tooneeldichter is overal zich zelven gelijck, en geeft te kennen dat’er een veldheer insteeckt. Toestel en redenen zijn gepast naer de personagien, elck naer den eisch levendigh uitgebeelt. Hebbenwe ’t geen door tijds langduurigheid, en het menighvuldigh omsuckelen, van hand tot hand, uitgewischt, geviackt, of verbasterd zy, eer verdonkert dan verlicht, men ontschuldige ons, die tegen ons geweten niet moedwilligh dochten te misdoen. Men bejegent plaetsen zo duister als raedsels, waer over d’ uitleggers noch met zich zelve noch met anderen overeen stemmen en in ’t uitleggen hemel en aerde verschillen. Oock is ’t onmogelijck de redenen wel te binden, indien men gehouden zijnde de Griecksche koppelingen stip te volgen, niet met een ruim geweten wat vrymoedigh daer over heenen durf vaeren. Rijm en maet, waer aen de vertolcker gebonden staet, verhindert oock menighmael, dat de vertaelder niet zoo wel en volmaecktelijck naspreeckt, ’t geen zoo wel en heerlijck voorgesproken word; en yet van d’eene tael in d’ander, door eenen engen hals te gieten, gaet zonder plengen niet te werck: een zaeck die ghy, wyze en vernuftige Joffrou, maghtigh zijt te oordeelen, door ondervinding in ’t vertaelen van uwen Tuscaenschen Tasso, zoo menighmael ghy voor Jerusalem, met zynen dapperen Buljon, dien Christen oorloogh voert; waer over wy, met anderen vast verlangende, eens hopen te vieren, zoo dra uwe hand het heiligh graf, met d’yverige pen, gelijck Godefroy met den gewyden zwaerde, hebbe bemaghtight. Uwe bezig- heid ondertusschen by poozen wat uitgespannen zijnde, om de snede van vernuft en zinnen, door het al te stadigh blocken, op een zelve werck, niet te verstompen, verquickt en zegent zomtijds den Hollandschen Parnas met eenen lieflijcken en aengenamen dauw, van aertige spitsvondigheden, en geestige bloemen, en druckt uwe schrandere gedachten, in verscheide taelen, geluckigh- lijck uit, en koomt zelve op welgestelde toonen van leckere poésy al zoetelijck en zachtelijck aen, gelijck het luisterende hart naer den kittelenden galm van luiten en fluiten: waerom wy onze Elektra, voor uwe voeten, als aen eene der hemelsche zanggodin- nen, opofferen, en wenschen te blijven, Wijze en vernuftige Joffrouw, Uwe E. allerminste dienaer J. V. VONDEL.

TRANSLATION

J. V. VONDEL

Amsterdam, May 19, 1639

VONDEL TO TESSELSCHADE®). May 19, 1639.

To the wise and ingenious Lady Maria Tesselschade Roemers, Widow of the late Mr. Alard Krombalck.

Wise and ingenious Lady,

Just as a suitor, with thought and judgment, sets his heart and love on a young maiden who, because of her natural beauty, innate charm, and fitting adornment, is captivating, I too was drawn to this princess Electra, or rather Electa, a distinguished daughter born of the renowned king and celebrated general Agamemnon, and reborn from the mind of the Athenian and blessed general Sophocles, who brought her to the stage long ago, to the amazement of his and future generations,

With verses, shaped by the mold Of his divine spirit.

Master Joan Victorijn, in whose mouth Electra has died, often urged us to this, until we finally dared to teach this illustrious young lady to speak Dutch in our way, with the help of the highly learned young man, Isaac Vossius; a cunning fox and sharp mind, skilled at sniffing out Greek secrets, no matter how deep and hidden they may be. In this tragedy, various passions stir: anger, boldness, fear, anxiety, hate and love, loyalty and betrayal, sadness and joy, each to the extreme. Here one hears clear narratives, weighty deliberations, sound teachings, and golden sayings. This especially contains what is of the utmost benefit to mortal men, namely, that God's delayed punishment eventually justly catches up with scoundrels and villains; this lesson is the salt and one of the sinews of piety. Aeschylus, Sophocles, and Euripides have all contended with this subject. Since we present these paintings, which do not fear the bright midday sun, to the Dutch, it will be unnecessary to unfold in detail all the incomparable art that can be observed in that ancient work by discerning minds. All parts of this noble and royal maiden are harmonious and flawless, just as the colors of eloquence are skillfully blended in the Greek. There is nothing misshapen, and all parts, from the smallest to the greatest, are tightly connected and flow seamlessly from one another. The deeper one delves into it, the more wonders reveal themselves, and each time something new appears that was previously overlooked. Disgusting arrogance, from which Greeks and Latins are freer the older they are, has no place here; nor does fickleness of style, and the playwright is always consistent, showing that a general resides within. The setting and reasons are appropriate to the characters, each vividly portrayed as required. If what has been erased, faded, or corrupted over time and through many hands has darkened rather than illuminated, we ask for forgiveness, as we did not intentionally err against our conscience. One encounters passages as obscure as riddles, over which interpreters neither agree with themselves nor with others, differing as much as heaven and earth in their explanations. It is also impossible to bind the reasons well if one, being bound to follow the Greek connections strictly, does not dare to venture over them with a clear conscience. Rhyme and meter, to which the translator is bound, often prevent the translator from perfectly echoing what is so well and beautifully spoken; and pouring something from one language into another through a narrow neck does not work without spilling: a matter you, wise and ingenious Lady, are well equipped to judge, through your experience in translating your Tuscan Tasso, so often you have fought for Jerusalem with its brave Bouillon, that Christian war; over which we, with others eagerly awaiting, hope to celebrate once your hand has conquered the holy grave with the diligent pen, as Godfrey did with the sacred sword. Meanwhile, your activity, occasionally relaxed, so as not to dull the edge of wit and senses by too steady a focus on one work, sometimes refreshes and blesses the Dutch Parnassus with a lovely and pleasant dew of clever witticisms and spirited flowers, and you successfully express your sharp thoughts in various languages, and come yourself to well-composed tones of delightful poetry as sweetly and softly as the listening heart to the tingling sound of lutes and flutes: therefore we offer our Electra at your feet, as to one of the heavenly muses, and wish to remain,

Wise and ingenious Lady, Your most humble servant, J. V. VONDEL.

Metadata

  • Sender: Joost van den Vondel
  • Recipient: Maria Tesselschade Roemers, Widow of Alard Krombalck
  • Subject: Introduction and praise of the Dutch translation of the play 'Elektra'
  • Send Date: 1639
  • Location: Amsterdam
  • Geolocation: 52.3676, 4.9041
  • Language: nl
  • Summary: Joost van den Vondel writes to Maria Tesselschade Roemers, praising her wisdom and literary skills. He introduces the Dutch translation of the play 'Elektra' and discusses its themes and the challenges of translation. Vondel expresses admiration for her work and offers the translation to her as a tribute.