OCR
89 HUGO DE GROOT AAN PROF. VOSSIUS’). 1638. Vondel heeft my vriendtschap gedaan dat hy een treurspel van treffelyken inhoudt, voeghelyke schikkinge, en overvloedige wel- spreekenheit aan my, als eenigen smaak hebbende in zulke din- gen, heeft toege-eigent. Ook verheugh ik my dat myn naam, op wat wyze het ook zy, by U luiden wordt levendig gehouden. ’Twaaren onverstandige menschen, die in een treurspel, hande- lende van een geschiedenisse, al drichondert jaaren geleden, het vertoonen van de gewoontens dier tyden niet wilden toelaten: eveneens als die van Geneven, die in den Franschen druk van Cominaeus overal daar verhaalt wordt dat de Koning van Vrank- ryk ter misse ging, het woordt avondtmaal in de plaats van misse stelden. Ook hebben zich Aeschylus noch Euripides niet ge- schaamt den aanschouweren de Barbarische godtsdiensten te ver- toonen: d’eerste in zyn treurspel van de Persen d’ander in zyn Iphigenia in Tauren. Doch daar uit kan men zien hoe weinig zy zyn, die van zulke dingen wel konnen oordeelen. HUYGENS AAN HOOFT ’). 1639, 7 Februari. [Zendt zijn ,,Daghwerk” met een brief waaruit het volgende is genomen.] ...met sulcken aensien versoeck ick, dat het in handen van 1) Uit: Brandt, Leven van Vondel, bl. 41. Het oorspronkelijke vermoedelijk in het Latijn, is door Brandt vertaald. Komt niet voor in Vossii Epistolae; Blaeu 1699. Merkwaardig zijn deze twee brieven over den Gysbrecht van Aemstel, een treurspel even hoog geschat door de Groot, aan wien het is opgedragen, als door den grooten classicus Vossius. De Groot ziet in Vondels toewijding, een bewijs voor diens ,,beleeftheid en groote genegentheit tot my, dewelke schier alleene . . . zoekt te verzoeten mijne geleden zwaarigheden en te vergoeden myne onbeloonde diensten”. De Groot acht dat dit stuk zijn naam onsterfelijk zal maken, meer dan zijn eigen werken. 2) Uit: Worp, Briefwisseling v. Huygens, II, 432. v. Vloten, Brieven van Hooft, III, 276. . Een gedicht van Vondel op Huygens’ ,,Daghwerck” is niet bekend. Zie de brieven van Hooft dd. (8?) Februari en 14 Maart, hierna. Van Lennep, Von- del, III, 480. Indien Vondel het ook al heeft gemaakt, was het gedicht misschien
OCR + GPT-4o
HUGO DE GROOT AAN PROF. VOSSIUS 1638. Vondel heeft my vriendtschap gedaan dat hy een treurspel van treffelyken inhoudt, voeghelyke schikkinge, en overvloedige welspreekenheit aan my, als eenigen smaak hebbende in zulke dingen, heeft toege-eigent. Ook verheugh ik my dat myn naam, op wat wyze het ook zy, by U luiden wordt levendig gehouden. ’Twaaren onverstandige menschen, die in een treurspel, handelende van een geschiedenisse, al drichondert jaaren geleden, het vertoonen van de gewoontens dier tyden niet wilden toelaten: eveneens als die van Geneven, die in den Franschen druk van Cominaeus overal daar verhaalt wordt dat de Koning van Vrankryk ter misse ging, het woordt avondtmaal in de plaats van misse stelden. Ook hebben zich Aeschylus noch Euripides niet geschaamt den aanschouweren de Barbarische godtsdiensten te vertoonen: d’eerste in zyn treurspel van de Persen d’ander in zyn Iphigenia in Tauren. Doch daar uit kan men zien hoe weinig zy zyn, die van zulke dingen wel konnen oordeelen. ***** HUYGENS AAN HOOFT 1639, 7 Februari. [Zendt zijn „Daghwerk” met een brief waaruit het volgende is genomen.] ...met sulcken aensien versoeck ick, dat het in handen van