OCR

69 yet aenstotelijx ujtzuighen moght. Wel is waer, dat de schrijver zich aen geen kleentjen en stoot; maer om andere inzichten hier te lang. HOOFT AAN BAECK?). 1631, 10 September. Vondele meend’ het laestmael heel vast te hebben van ’t ujt- koomen der Boeken van Grootius. Nu heeft hy naeder tyding daer tegens strydende. Hy zeidt dat de zelve H. de Groot loflijk ge- tuight van Floris van der Haers Historién. Niettemin mijn ge- voelen is, dat daer geen meerder klaerheit bij wezen kan van de beginselen der beroerten, als ujt onzen Walschen schrijver, hy zy Hopperus oft een ander gespeurt wort. DE GROOT AAN VONDEL”). 1632, 7/17 Augustus. Seer geleerde, en treffelyke vrundt, U. Ed. bedenkinge, die deselve genomen heeft over het dicht ter occasie van myn vertrek, vinde ik goedt. Seer qualyk soude de ergernisse gemydt hebben konnen werden, ende lichtelyk 1) Zie: v. Vloten, Brieven van Hooft, II, 202. Hooft heeft van Vondel inlichtingen gekregen over geschiedkundige lite- ratuur; 0.a. over het verschijnen van de Geschiedenis door de Groot. Blijkbaar betreft het: Respublica Hollandiae et urbes, het geschrift in 1630 in twee drukken, 12°, verschenen bij Johannes Maire te Leiden. Deze brief, die bijzonder teekenend is voor den goeden omgang tusschen beide mannen, en hun contact op het terrein der historie-studie, is in het bekende artikel van prof. J. W. Muller: ,,Hooft en Vondel” bij zijn betoog over het hoofd gezien. 2) Volgens afschrift, naar Vondels autograaf gemaakt, door J. Vollenhove. Dit werd verkocht in diens veiling van handschriften bij de firma E. J. Brill te Leiden, Juni 1894. Uitgegeven door Brandt, ,,Leven v. Vondel”, (uitgave van Verwijs-Hoeks- ma, bl. 55—57), met vertaling der Fransche woorden en weglating van het naschrift. Ook in de uitgave van het ,,.Leven” door Leendertz, bl. 27—28. Vollenhoves afschrift is in het Vondel-Mus. Uitgegeven Oud-Holland, 12e Jrg. 1894, bl. 134. De ,,bedenckinge” in den aanhef van den brief slaat op een onderdrukt ge- dicht van V. Nog eens, in 1628, had Vondel een sonnet op De Groot gemaakt, als opdracht van zijn treurspel ,,Hippolytus, aen den getrouwen Hollander”,

OCR + GPT-4o

yet aenstotelijx ujtzuighen moght. Wel is waer, dat de schrijver zich aen geen kleentjen en stoot; maer om andere inzichten hier te lang. HOOFT AAN BAECK 1631, 10 September. Vondele meend’ het laestmael heel vast te hebben van ’t ujt- koomen der Boeken van Grootius. Nu heeft hy naeder tyding daer tegens strydende. Hy zeidt dat de zelve H. de Groot loflijk ge- tuight van Floris van der Haers Historién. Niettemin mijn ge- voelen is, dat daer geen meerder klaerheit bij wezen kan van de beginselen der beroerten, als ujt onzen Walschen schrijver, hy zy Hopperus oft een ander gespeurt wort. ***** DE GROOT AAN VONDEL 1632, 7/17 Augustus. Seer geleerde, en treffelyke vrundt, U. Ed. bedenkinge, die deselve genomen heeft over het dicht ter occasie van myn vertrek, vinde ik goedt. Seer qualyk soude de ergernisse gemydt hebben konnen werden, ende lichtelyk

Image