OCR
70 soude men hem selve quaedt doen sonder my goedt te doen. Ik oordeele ook dat U. E. tot een volkomen Poema een bequaem sub- ject bedacht heeft, van den tocht van Constantyn na Rome ’t welk soo grooten gewicht heeft medegebraght in de saeken van de werelt. De Grieken roemen Constantyn seer hoogh ende noemen hem den Apostelen gelyk. My dunkt, dat hy geen quaedt Prins en is geweest sedert hy de Christelyke Religie heeft aengenomen: maer gelyk de Christenen hem tot den hemel verheffen soo sie ik dat Zosimus een blint yveraer in ’t Heidensch geloof, alles op- soekt, dat hy kan met recht met onrecht om hem te doen klein achten. Doch U. E. seit wysselyk dat het der Poeten recht is de fouten over te sien, ofte niet te geloven van de geenen die sy nemen tot stoffe van heur lof en tot een voorbeelt van deucht. waarin scherpe toespelingen op Oldenbarnevelt en De Groots ontvluchting en beider onschuld; welk gedicht door den uitgever Blaeu uit den eersten druk is verwijderd: Opdracht van Hippolytus aen Den getrouwen Hollander. »Hen kyf-aas, en niet meer, dat baet u 't lieve leven”; Sprak flaeuwelyk de tong der ongerechte schael; Daer vrydom tegens bloet gewogen werd; daer ‘t stael Gestroopt, en ree was om den tweeden slagh te geven. Die neerlaegh ghy ontsnapt: u Vader was ‘er bleven. Ghy bleef gevangen, en verreest weer andermael; Na dat g’, een levend-lyck, ontdoockt de Sonne-strael, En tuygde, wat het kost, door deugt, na lof te streven. die de wereld zyt verschenen als cen son, Behaagelyck aan stam en rancken van Bourbon; Die met u mond, na magt, gantsch cristelik bevredigt; Ick bid, neemt in u schut en scherm myn Hippolyt; Syn ku: scheyt heb ick u getrouwigheyt gewydt; Die 't Vaderlandt, en alle onnoselen, verdedicht. Hetzelfde lot der intrekking trof het gedicht, waarop in den aanhef van dezen brief wordt gezinspeeld. Vondel had dus ook nu een nog al scherp gedicht gemaakt bij het vertrek van Hugo de Groot in ballingschap, naar Hamburg, terwijl een premie van Ff 2000.— op zijn hoofd was gesteld. Brandt zegt ervan: ,maar het sprak zulke taal, dat hij ’t nader bezinnende, niet te voorschijn dorst brengen.” Het is nog niet teruggevonden. b Dat ook de Groot het gevaarlijk oordeelde, blijkt uit het begin van dezen rief. Verder betreft hij Vondels epos ,,Constantijn”, waaraan deze begonnen was, en daarbij aan de Groot inlichtingen had gevraagd over Romeinsche gebruiken, wetten en oudheden. Zie over Zosimus, en ,,de Grieksche en Latijnsche poeten” door de Groot genoemd, de aanteekeningen in Brandt's Leven v. V. door Verwijs-Hoeksma, bl. 48, eerste uitg. door Verwijs. In het naschrift, door Brandt niet overgenomen, herdenkt de Groot dat Hooft hem heeft verdedigd in diens gedicht by de ,,Inwijding” van de Acade- mie in 1632; en noemt hij Dr. Coster die een der stichters was gewcest.
OCR + GPT-4o
soude men hem selve quaedt doen sonder my goedt te doen. Ik oordeele ook dat U. E. tot een volkomen Poema een bequaem sub- ject bedacht heeft, van den tocht van Constantyn na Rome ’t welk soo grooten gewicht heeft medegebraght in de saeken van de werelt. De Grieken roemen Constantyn seer hoogh ende noemen hem den Apostelen gelyk. My dunkt, dat hy geen quaedt Prins en is geweest sedert hy de Christelyke Religie heeft aengenomen: maer gelyk de Christenen hem tot den hemel verheffen soo sie ik dat Zosimus een blint yveraer in ’t Heidensch geloof, alles op- soekt, dat hy kan met recht met onrecht om hem te doen klein achten. Doch U. E. seit wysselyk dat het der Poeten recht is de fouten over te sien, ofte niet te geloven van de geenen die sy nemen tot stoffe van heur lof en tot een voorbeelt van deucht. ***** Opdracht van Hippolytus aen Den getrouwen Hollander. „Een kyf-aas, en niet meer, dat baet u 't lieve leven”; Sprak flaeuwelyk de tong der ongerechte schael; Daer vrydom tegens bloet gewogen werd; daer 't stael Gestroopt, en ree was om den tweeden slagh te geven. Die neerlaegh ghy ontsnapt: u Vader was 'er bleven. Ghy bleef gevangen, en verreest weer andermael; Na dat g', een levend-lyck, ontdoockt de Sonne-strael, En tuygde, wat het kost, door deugt, na lof te streven. Of die de wereld zyt verschenen als een son, Behaagelyck aan stam en rancken van Bourbon; Die met u mond, na magt, gantsch cristelik bevredigt; Ick bid, neemt in u schut en scherm myn Hippolyt; Syn ku: scheyt heb ick u getrouwigheyt gewydt; Die 't Vaderlandt, en alle onnoselen, verdedicht.