OCR

34 et tamen ita me deus amet, nunquam in toto itinere cibum meri- dianum sumpsimus, et pedibus itum Puteolos. sed desine mirari de impensa cum rebus praeclare a nobis visis compensa. quas non recenseo sed ipse leges quando praesentem me conspicies, omnia enim quantum potui chartis mandavi, et jam itinerarium meum in justi libelli magnitudinem excrevit. Hermanus secum tulit Epistolam tu in ea emenda xa¥oluxyy pro xadodxoy scriptum et interpunge, nolo tamen ut detur Joan. Reynerio cui illam scrip- seram. de heyemando Sienae aut Aureliis nihil certi adhuc animo proposui, matris desiderium impleri(e?) tamen cogar et ffendero me per non offender lei. Ceterum quia in litteris tuis dictis respondent cetera matris ex ejus Epistola responsum petes. tu cum puerpera, et liberis vale. En altera adhuc ad me fertur Epistola 26 Jan. quae mihi videtur repetitio prioris, et ob id responsioni sup[er]sedebo. Den Eersamen seer discreten Sr Joost van der Vondelen in de Warmoestraet in de Trouw. Tot Port. Amsterdam. Hier volgt een vertaling van dezen brief: Willem van den Vondel groet veelmaals zijn broeder Joost v.d.V. Uwe brieven aan mij zijn weliswaar schaarsch, doch mij daar- om te dierbaarder. Ja waarlijk de uwe, niet zoozeer om de schrijf- hand als om uw eigenaardigen briefstijl. Terstond na den aan- hef treedt gij krachtig als tuchtmeester op en wel van u mag gel- den: ,,Een derde Cato is uit den hemel komen vallen.” Gij klaagt over de uitgaven, laakt onze weelde, spoort mij aan tot voetreizen en dringt op zuinigheid aan. Dat de uitgaven groot zijn, erken ik, doch indien ze op een behoorlijken titel geschieden, hebt gij geen reden tot afkeuring. Ge moet weten dat er van het begin af onder ons gezelschap een soort van tweespalt bestaan heeft: de eenen, meer voornaam, waren geneigd tot zekere goede sier, de anderen, van minder allooi — ik bedoel Herman van den Berg en mijzel- ven — volgden een meer zuinige, strenge en sobere levenswijs. Van middagmaal hebben we ons zoo goed als altijd onthouden; ’savonds gebruikten we een avondmaal, daar we anders geen toegang tot herbergen noch nachtverblijven konden verkrijgen. Zoo deden we onderweg. Te Rome echter hebben we eerder karig

OCR + GPT-4o

et tamen ita me deus amet, nunquam in toto itinere cibum meri- dianum sumpsimus, et pedibus itum Puteolos. sed desine mirari de impensa cum rebus praeclare a nobis visis compensa. quas non recenseo sed ipse leges quando praesentem me conspicies, omnia enim quantum potui chartis mandavi, et jam itinerarium meum in justi libelli magnitudinem excrevit. Hermanus secum tulit Epistolam tu in ea emenda xa¥oluxyy pro xadodxoy scriptum et interpunge, nolo tamen ut detur Joan. Reynerio cui illam scrip- seram. de heyemando Sienae aut Aureliis nihil certi adhuc animo proposui, matris desiderium impleri(e?) tamen cogar et ffendero me per non offender lei. Ceterum quia in litteris tuis dictis respondent cetera matris ex ejus Epistola responsum petes. tu cum puerpera, et liberis vale. En altera adhuc ad me fertur Epistola 26 Jan. quae mihi videtur repetitio prioris, et ob id responsioni sup[er]sedebo. Den Eersamen seer discreten Sr Joost van der Vondelen in de Warmoestraet in de Trouw. Tot Port. Amsterdam. Hier volgt een vertaling van dezen brief: Willem van den Vondel groet veelmaals zijn broeder Joost v.d.V. Uwe brieven aan mij zijn weliswaar schaarsch, doch mij daar- om te dierbaarder. Ja waarlijk de uwe, niet zoozeer om de schrijf- hand als om uw eigenaardigen briefstijl. Terstond na den aan- hef treedt gij krachtig als tuchtmeester op en wel van u mag gel- den: „Een derde Cato is uit den hemel komen vallen.” Gij klaagt over de uitgaven, laakt onze weelde, spoort mij aan tot voetreizen en dringt op zuinigheid aan. Dat de uitgaven groot zijn, erken ik, doch indien ze op een behoorlijken titel geschieden, hebt gij geen reden tot afkeuring. Ge moet weten dat er van het begin af onder ons gezelschap een soort van tweespalt bestaan heeft: de eenen, meer voornaam, waren geneigd tot zekere goede sier, de anderen, van minder allooi — ik bedoel Herman van den Berg en mijzel- ven — volgden een meer zuinige, strenge en sobere levenswijs. Van middagmaal hebben we ons zoo goed als altijd onthouden; ’s avonds gebruikten we een avondmaal, daar we anders geen toegang tot herbergen noch nachtverblijven konden verkrijgen. Zoo deden we onderweg. Te Rome echter hebben we eerder karig

Image