ORIGINAL

1625, Maart, Rome.

G. Vond. J. Vondelio F. S.P.D.

Litterae tuae ad me rarae sed ob id magis charae. Vere tuae non tam ob manus characterem quam propter proprium Epistolae stilum. Censorem strenue sub initium agis, et in te jam quadrat

tertius e Coelo cecidit Cato. Quereris de sumptibus, et luxum culpas, pedibus ut utar mones, et frugalitatem suades. Sumptus magnos fateor sed si ex titulo honesto non habebis quod culpes. Scies semper extitisse factionem quandam inter nostros quorum pars splendidior sequebatur lautitiam quandam majorem: alii sordidiores (intelligo Herm. Montan. et me) parce, duriter et frugaliter magis vivebant. prandiis fere semper abstinuimus, Vespri Coenam sumpsimus neque enim aliter ad Hospitia et tecta eorum nos admittebant sic in itinere, Romae vero viximus deparci magis quam parci, avari magis quam frugales, et jam saepe contendimus an assumpta alimonia sufficere(n)t vitae si in iis perseveraremus. Actionem inofficiosi instituit venter adversus oculos quod illi curentur tantopere, hic negligatur: pendet adhuc judicium, et ni litem suam judex faciat, vereor ne contra oculos judicetur. Porro longiora itinera pedibus conficere nolui, (neque hoc frugi fore existimavi, quod morbum mihi conciliaret aut saltem de salute demeret) breviora, imo. Pedibus contendi Lutetiis, visurus arcem illam Regiam S. Germijn, et S. Denies. Florentiâ Pratelinum 32 mill. Napoli Puteolos 20 mill. Româ Tijbur 40 mill. et hinc reversi detestatum et juratum in posterum nos non ituros pedibus. Iter Neapolim versus abnuis, sed sero nimis. ego de more J. C. taciturnitatem vestram pro consensu habui. in sumptibus divinavi excesserunt 50 aureos. et tamen ita me deus amet, nunquam in toto itinere cibum meridianum sumpsimus, et pedibus itum Puteolos. sed desine mirari de impensa cum rebus praeclare a nobis visis compensa. quas non recenseo sed ipse leges quando praesentem me conspicies, omnia enim quantum potui chartis mandavi, et jam itinerarium meum in justi libelli magnitudinem excrevit. Hermanus secum tulit Epistolam tu in ea emenda xa¥oluxyy pro xadodxoy scriptum et interpunge, nolo tamen ut detur Joan. Reynerio cui illam scripseram. de heyemando Sienae aut Aureliis nihil certi adhuc animo proposui, matris desiderium impleri(e?) tamen cogar et ffendero me per non offender lei.

Ceterum quia in litteris tuis dictis respondent cetera matris ex ejus Epistola responsum petes. tu cum puerpera, et liberis vale. En altera adhuc ad me fertur Epistola 26 Jan. quae mihi videtur repetitio prioris, et ob id responsioni sup[er]sedebo.

Den Eersamen seer discreten Sr Joost van der Vondelen in de Warmoestraet in de Trouw. Tot Port. Amsterdam.

Hier volgt een vertaling van dezen brief:

Willem van den Vondel groet veelmaals zijn broeder Joost v.d.V.

Uwe brieven aan mij zijn weliswaar schaarsch, doch mij daarom te dierbaarder. Ja waarlijk de uwe, niet zoozeer om de schrijfhand als om uw eigenaardigen briefstijl. Terstond na den aanhef treedt gij krachtig als tuchtmeester op en wel van u mag gelden: „Een derde Cato is uit den hemel komen vallen.” Gij klaagt over de uitgaven, laakt onze weelde, spoort mij aan tot voetreizen en dringt op zuinigheid aan. Dat de uitgaven groot zijn, erken ik, doch indien ze op een behoorlijken titel geschieden, hebt gij geen reden tot afkeuring. Ge moet weten dat er van het begin af onder ons gezelschap een soort van tweespalt bestaan heeft: de eenen, meer voornaam, waren geneigd tot zekere goede sier, de anderen, van minder allooi — ik bedoel Herman van den Berg en mijzelven — volgden een meer zuinige, strenge en sobere levenswijs. Van middagmaal hebben we ons zoo goed als altijd onthouden; ’s avonds gebruikten we een avondmaal, daar we anders geen toegang tot herbergen noch nachtverblijven konden verkrijgen. Zoo deden we onderweg. Te Rome echter hebben we eerder karig dan zuinig, eerder schriel dan sober geleefd, en reeds dikwijls waren we aan ’t kijven, of het aangeschafte voedsel, indien wij zoo daarmede voortgingen, voor ons levensonderhoud zou volstaan. De buik heeft tegen de oogen een rechtsvordering wegens plichtverzuim ingebracht, op grond dat er voor hen zoo overvloedig gezorgd, hij daarentegen verwaarloosd wordt; het geding is nog hangend en, tenzij de rechter zich partij stelle, vrees ik dat de oogen het verliezen. Verder — de langere tochten heb ik niet te voet willen afleggen; dit toch kwam mij niet verstandig voor, daar het mij een ziekte op den hals gehaald of althans mijne gezondheid benadeeld zou hebben; maar de kortere wel. Te voet ben ik van Parijs uit, het beroemde koninklijk slot van St. Germain en St. Denis gaan bezichtigen; van Florence naar Pratelino, 32 mijlen gaans; van Napels naar Puteoli, 20 mijlen; van Rome naar Tivoli, 40 mijlen; maar van hier teruggekeerd dan ook onder plechtige eeden gezworen voortaan niet meer te voet te gaan. Gij slaat de reis naar Napels af, doch te laat, daar ik naar rechtsgeleerd gebruik UL. stilzwijgen als toestemming had beschouwd. De onkosten zijn hierdoor, naar ik schat, 50 goudguldens hooger geloopen, en toch hebben we, God zal me liefhebben! op de geheele reis geen middageten gebruikt en zijn we te voet naar Puteoli gegaan. Doch verwonder u niet langer over uitgaven, door al wat we heerlijks gezien hebben zoo ruimschoots vergoed. Ik som dit alles hier niet op, maar gij zult het zelf lezen wanneer ge mij weder bij u ziet, daar ik alles zooveel mogelijk op papier heb gebracht, en reeds is mijn reisverhaal tot den omvang van een behoorlijk boekje uitgedijd. Herman heeft een brief medegenomen; gelief daarin katholikijn, zooals er geschreven staat, te verbeteren in katholikon, en leesteekens te plaatsen; geef hem echter niet aan Jan Reyniersen, aan wien ik hem geschreven heb. Of ik te Sienna of te Orleans den winter zal doorbrengen, heb ik nog niet vast besloten. Toch zal ik gedwongen zijn moeders verlangen te vervullen en „mijzelven ontrieven om haar niet te grieven”. Daar verder de rest van uw brief overeenkomt met de woorden van moeder, kunt gij in mijn schrijven aan haar het antwoord vinden. Vaarwel, met kraamvrouw en kroost.

Kijk, daar wordt me nog een tweede brief, van 26 Januari, gebracht. Hij dunkt me een herhaling van den vorigen, en daarom kan ik mij van antwoord onthouden.

ADR. VAN BLYENBURGH AAN HOOFT

1625, 18 Maart (of 1626?).

[Hooft heeft hem zijn „Hendrick de Groote” aangeboden.] ...De Nederlantsche Poésie floreert meer als voor desen, ende Palamedes vrymoedicheit is van d’andere werelt. Voor my, ick bekenne te beleven een ander eew, ende de Heere segene de gelovde waerheid.

TRANSLATION

March 1625, Rome

G. Vond. J. Vondelio F. S.P.D.

Your letters to me are rare but all the more precious because of it. Truly yours, not so much because of the handwriting but because of the unique style of your letters. You start off strongly as a critic, and it fits you well to say, "A third Cato has fallen from the sky." You complain about expenses, criticize our luxury, encourage me to travel on foot, and advise frugality. I admit the expenses are high, but if they are for a good reason, you have no grounds for criticism.

You should know that there has always been a kind of division among us: some, more distinguished, followed a certain greater luxury; others, less so (I mean Herman Montanus and myself), lived more sparingly, harshly, and frugally. We almost always skipped lunch, had dinner in the evening, as otherwise, we wouldn't be admitted to inns and shelters. This was our practice while traveling. In Rome, however, we lived more stingily than frugally, more miserly than soberly, and often argued whether the food we acquired would suffice if we continued this way. The stomach has filed a complaint against the eyes for neglect, arguing that they are cared for so much while it is neglected. The case is still pending, and unless the judge takes sides, I fear the eyes will lose.

Furthermore, I didn't want to undertake longer journeys on foot (I didn't think it wise, as it might cause illness or at least harm my health), but shorter ones, yes. I walked from Paris to see the royal castle of St. Germain and St. Denis; from Florence to Pratelino, 32 miles; from Naples to Puteoli, 20 miles; from Rome to Tivoli, 40 miles; but after returning, I solemnly swore never to travel on foot again. You refuse the trip to Naples, but too late. I, following the usual practice of J.C., took your silence as consent. The expenses, I estimate, exceeded 50 gold coins, and yet, God love me, we never had lunch during the entire trip and walked to Puteoli. But stop being surprised about the expenses, as they are more than compensated by the wonderful things we saw. I won't list them all here, but you will read them yourself when you see me again, as I have written down everything as much as possible, and my travel journal has already grown to the size of a proper book.

Herman took a letter with him; please correct "katholikijn" to "katholikon" and add punctuation, but do not give it to Jan Reynier, to whom I had written it. I haven't yet decided whether to spend the winter in Siena or Orleans. However, I will be forced to fulfill my mother's wish and "inconvenience myself to avoid offending her." Since the rest of your letter matches the words of my mother, you can find the answer in my letter to her. Farewell, with the new mother and children.

Look, another letter dated January 26 has been brought to me. It seems to be a repetition of the previous one, so I will refrain from responding.

ADR. VAN BLYENBURGH TO HOOFT

March 18, 1625 (or 1626?)

[Hooft has offered him his "Hendrick de Groote."] ...Dutch poetry is flourishing more than ever, and Palamedes' boldness is out of this world. As for me, I confess to living in a different era, and may the Lord bless the promised truth.

Metadata

  • Sender: Willem van den Vondel
  • Recipient: Joost van den Vondel
  • Subject: Discussion of travel expenses and lifestyle choices
  • Send Date: 1625
  • Location: Rome
  • Geolocation: 41.9028, 12.4964
  • Language: la
  • Summary: Willem van den Vondel writes to his brother Joost, discussing the infrequency but value of Joost's letters, addressing criticisms about travel expenses and lifestyle choices, and describing his own frugal habits and travel experiences. He mentions disputes about the sufficiency of their provisions and his decision to avoid long journeys on foot for health reasons. Willem also notes that he has documented his travels extensively and plans to fulfill their mother's wishes regarding his winter stay.