OCR

120 HOOFT AAN VONDEL °). Monsr. Vondel, My gedenkt, dat, als eens de H.H. Staaten van Hollandt, hoe- wel hun wercks genoegh overschoot, zeer geneeghen scheenen tot schejden, om eenighe Hejlighe daaghen te vieren, de Heer van Oldenbarnevelt, z.g. prijzende hunnen yver, nochtans om hunne Edele Grootmo. tot blijven te beweegen, daer by voegde: Qui non cessat bené facere, non cessat orare. Van geene wet, die zorghen, zoo wettigh, zoo wightigh, aan zeekeren tijdt van ruste bindt, en daarom van geenen Staetsabbath en weet jk dan; maar Uwer E. driedubblen dank: voor den arbejdt besteedt aan ’t ver- tolken van Maroos werken, voor het toeéighenen van dien aan zoo getrouw een’beminner mijnes vaaderlands, en voor ’t boek my vereert. Ik vertrouw dat het veelen te nutte zal dienen. UE vertrouwe te weezen ten dienste van UE Van den H. t. Mujde den 27en P. C. HOOFT. in Hoojmaandt des jaars 1646. BARLAEUS AAN HUYGENS”). 1646, 14 Decemb. Virgilium Vondelij legisti aut vidisti saltem, verum exsang- 1) Zie voor deze brieven, v. Vioten, Brieven van Hooft, IV, 204. Zie over Staetsabbath de meening van C. R. de Klerk; Dr. P. Leendertz Jr.; Dr. Al. Nijland en prof. J. W. Muller: Vondel WB, Dl. V, 934—936. Ook Hooft werd met een present-exemplaar vereerd, waardoor Vondel hem het eerst de hand wilde reiken ter verzoening, na hun diepgaande meeningsver- schillen. Vondel wilde aan beiden herinneren, dat zijn veranderd geloof geen bezwaar behoefde te zijn tegen het aannemen van zijn geschenk: ,,Het is Maro en geen kerkgeschil”. Maar Hooft wil van geen verzoening weten en ant- woordt met een koel, hooghartig briefje. 2) Zie: Barlaeus, Epistolae, bl. 948, waar juist dit is weggelaten door Brandt! Worp, Briefwisseling van Huygens, IV, 366. Al is het antwoord van Huygens aan Vondel niet bekend, het kan toch wel niet in den geest zijn geweest van het briefje dat Barlaeus hem over Vondels vertaling schreef: ,,Gy hebt Vondels Virgilius gelezen, of althans gezien, maar bloedeloos, zonder merg, en met gebroken lenden. Indien Augus- tus ze zou lezen, zou hij dezen Maro niet van de viammen redden; tenzij gij, geleerde man, er anders over denkt.”

OCR + GPT-4o

HOOFT AAN VONDEL Monsr. Vondel, My gedenkt, dat, als eens de H.H. Staaten van Hollandt, hoe- wel hun wercks genoegh overschoot, zeer geneeghen scheenen tot schejden, om eenighe Hejlighe daaghen te vieren, de Heer van Oldenbarnevelt, z.g. prijzende hunnen yver, nochtans om hunne Edele Grootmo. tot blijven te beweegen, daer by voegde: Qui non cessat bené facere, non cessat orare. Van geene wet, die zorghen, zoo wettigh, zoo wightigh, aan zeekeren tijdt van ruste bindt, en daarom van geenen Staetsabbath en weet jk dan; maar Uwer E. driedubblen dank: voor den arbejdt besteedt aan ’t ver- tolken van Maroos werken, voor het toeéighenen van dien aan zoo getrouw een’beminner mijnes vaaderlands, en voor ’t boek my vereert. Ik vertrouw dat het veelen te nutte zal dienen. UE vertrouwe te weezen ten dienste van UE Van den H. t. Mujde den 27en P. C. HOOFT. in Hoojmaandt des jaars 1646. ***** BARLAEUS AAN HUYGENS 1646, 14 Decemb. Virgilium Vondelij legisti aut vidisti saltem, verum exsang-

Image