OCR

119 wynvat, en oordeelden stracks het laten geraden om dien kran- cken van overtollige vochtigheit t’ontlasten *). Onze Mecenaten smilten vast. Reael leit in de Westerkerck. Plemp, Baeck, Blaeuw, Victoryn en Mostert leggen in de Nieuwe Kerck onder de zerck gekropen, een teken, dat wy volgen zullen: Godt geve ter zalige ure. Onze goede en wyze Grotius is oock al hene. Ick nam noch s morgens afscheit van zyne Ed. aen stadts herbergh, daer men wat naer packaedje wachte, en seide hem van deze overzettinge. Zyn Ed. zeide my, hoe de Hartogh van Mantua syn hof met Ma- roos schilderyen verciert, ’t welck ick noch in myn voorrede te passe breng. Salmasius kan dit gebeente noch niet laten rusten. De Borgonions hebben het altyt te Delft op levenden en dooden geladen. Balthasar Geraerts op Prins Willem, en dees op Grotius asschen. Nu komt er weder een boeck uit van de Transubstan- tiatie: doch ’t is al crambe repetita. Zy slachten d’eeckhorens, die vreesselyck zweeten, zonder wech te spoeden. Myn Heer, ick gebiede my in uwe goede gunste en syt met uwe E. gemaelinne hertelyck gegroet. Uwe Ed. dienstwillige J. V. VONDEL. Myn Heer, ick sende nu eerst de weergade aen den Heer Huigens; alsoo gelieve dit noch wat by u te houden, onder de ver- trouwsten, dewyl wy noch acht dagen sul- len stil sitten met exemplaren te verkoopen en uit te geven, op dat het Huigens eerst ont- fange. Ick heb het syn E. toege-eigent met die bescheidenheit, dat ick eerst het goet- duncken van Brosterhuisen uit den Hage daerop gehoort hebbe: hope niet, dat het zyn E. in zyn staet of ampt quetsen zal. Het is Maro, en geen kerckgeschil. [Schrift v. Hooft:] Ontfangen den 21 Juli, 1646. Op ’t adres stond: Edelen gestrengen Heere den Heere P-C-Hooft, Ridder, Drost te Muiden met een packsken. 1) Zie: Ter Gouw, Wandeling in Amsterdam, 1862, en Handelsblad v. 5 Maart 1927. De Joodsche doctor is Ephraim Bonus.

OCR + GPT-4o

wynvat, en oordeelden stracks het laten geraden om dien kran- cken van overtollige vochtigheit t’ontlasten. Onze Mecenaten smilten vast. Reael leit in de Westerkerck. Plemp, Baeck, Blaeuw, Victoryn en Mostert leggen in de Nieuwe Kerck onder de zerck gekropen, een teken, dat wy volgen zullen: Godt geve ter zalige ure. Onze goede en wyze Grotius is oock al hene. Ick nam noch s morgens afscheit van zyne Ed. aen stadts herbergh, daer men wat naer packaedje wachte, en seide hem van deze overzettinge. Zyn Ed. zeide my, hoe de Hartogh van Mantua syn hof met Ma- roos schilderyen verciert, ’t welck ick noch in myn voorrede te passe breng. Salmasius kan dit gebeente noch niet laten rusten. De Borgonions hebben het altyt te Delft op levenden en dooden geladen. Balthasar Geraerts op Prins Willem, en dees op Grotius asschen. Nu komt er weder een boeck uit van de Transubstan- tiatie: doch ’t is al crambe repetita. Zy slachten d’eeckhorens, die vreesselyck zweeten, zonder wech te spoeden. Myn Heer, ick gebiede my in uwe goede gunste en syt met uwe E. gemaelinne hertelyck gegroet. Uwe Ed. dienstwillige J. V. VONDEL. Myn Heer, ick sende nu eerst de weergade aen den Heer Huigens; alsoo gelieve dit noch wat by u te houden, onder de ver- trouwsten, dewyl wy noch acht dagen sul- len stil sitten met exemplaren te verkoopen en uit te geven, op dat het Huigens eerst ont- fange. Ick heb het syn E. toege-eigent met die bescheidenheit, dat ick eerst het goet- duncken van Brosterhuisen uit den Hage daerop gehoort hebbe: hope niet, dat het zyn E. in zyn staet of ampt quetsen zal. Het is Maro, en geen kerckgeschil. [Schrift v. Hooft:] Ontfangen den 21 Juli, 1646. Op ’t adres stond: Edelen gestrengen Heere den Heere P-C-Hooft, Ridder, Drost te Muiden met een packsken.

Image