OCR
110 toegedoemt zy. Bejegent de lezer nu, in dat ongelijcke werck, van overal byeen verzamelt, nog iet wrangs en onsmakelix, hy ont- schuldige het naar het seizoen, waar in die vrucht gewassen is, of boete zijnen lust met het beste uit te picken, totdat de tijd hem nog wat rijpers aanbiede en vergenoege: hoewel de Grieksche Theog-~ nis zecht, dat Jupijn zelf niet een iegelijck vergenoegt, hetzij het regene, hetzij (dat nog meer te verwonderen is) de zon schijne. Zoo veel most ik u antwoorden, op uwe verwittiginge. Thuis, 1644, den derden van Lentemaand. VONDEL AAN HUYGENS’). 1644, 16 v. Herfstmaand. Edele Heer van Zuilichem. Ick ben noch in uw E. schult voor de paspoorten ten dienst van myne dochter het verleden jaer, door den heer Wickevort mij toe- gezonden, behalven andere genoten gunsten, die ick wenschte te verdienen: nu zyn my door zekeren Bruno uwe E. luchtige en geestige buitensprongen toegezonden, die ick met vermaeck hebbe gelezen, ende verwondert blyve dat uwe E. zonder tyt noch zoo- veel tyts vindt: dan uwe E. aengebore lust kan zich niet spanen van de hengstebron, die u noch meer schynt te smaken dan alle hoffelycke weelden en leckernyen. Nu hebben zommige liefheb- bers en Mecenaten der Nederlantse Poesye myne kleine ver- stroide gedichten by een versamelt en doen drucken, waer van ick uwe E. hier een exemplaer toezende, hoewel het slechts ver- warmden kost is ten meestendeel. Onder het drucken voeghde ick er noch eenige grafschriften by, waeronder een is van uwe za(lige) gemalin uw lelie of rooze, behalven hare lyckklaght uwe Ed. voor dezen gezonden. Ick wenschte gelegenheit te hebben om my over uwe Ed. goetgunstigheit te mogen wreken: ondertusschen bidde ick Godt uwe Ed. en zyn Hoogheit te willen sparen ten ge- meenen beste en blijve Edele Heer van Zuilichem t’Amsteldam uwe Ed. ootmoedige dienaer 1644 den 16 van Joost van den Vondel. Herfstmaent. 1) Naar het handschrift in het Vondel-Museum te Amsterdam. Zie: Unger, Bibliographie, No. 15, en lle & 15e Verslag van het Vondel-Museum. Uit- gegeven door Mr. Adr. de Vries, Nederl. Spectator, 10 Mei 1897, bl. 151, met
OCR + GPT-4o
toegedoemt zy. Bejegent de lezer nu, in dat ongelijcke werck, van overal byeen verzamelt, nog iet wrangs en onsmakelix, hy ont- schuldige het naar het seizoen, waar in die vrucht gewassen is, of boete zijnen lust met het beste uit te picken, totdat de tijd hem nog wat rijpers aanbiede en vergenoege: hoewel de Grieksche Theog- nis zecht, dat Jupijn zelf niet een iegelijck vergenoegt, hetzij het regene, hetzij (dat nog meer te verwonderen is) de zon schijne. Zoo veel most ik u antwoorden, op uwe verwittiginge. Thuis, 1644, den derden van Lentemaand. ***** VONDEL AAN HUYGENS’). 1644, 16 v. Herfstmaand. Edele Heer van Zuilichem. Ick ben noch in uw E. schult voor de paspoorten ten dienst van myne dochter het verleden jaer, door den heer Wickevort mij toe- gezonden, behalven andere genoten gunsten, die ick wenschte te verdienen: nu zyn my door zekeren Bruno uwe E. luchtige en geestige buitensprongen toegezonden, die ick met vermaeck hebbe gelezen, ende verwondert blyve dat uwe E. zonder tyt noch zoo- veel tyts vindt: dan uwe E. aengebore lust kan zich niet spanen van de hengstebron, die u noch meer schynt te smaken dan alle hoffelycke weelden en leckernyen. Nu hebben zommige liefheb- bers en Mecenaten der Nederlantse Poesye myne kleine ver- stroide gedichten by een versamelt en doen drucken, waer van ick uwe E. hier een exemplaer toezende, hoewel het slechts ver- warmden kost is ten meestendeel. Onder het drucken voeghde ick er noch eenige grafschriften by, waeronder een is van uwe za(lige) gemalin uw lelie of rooze, behalven hare lyckklaght uwe Ed. voor dezen gezonden. Ick wenschte gelegenheit te hebben om my over uwe Ed. goetgunstigheit te mogen wreken: ondertusschen bidde ick Godt uwe Ed. en zyn Hoogheit te willen sparen ten ge- meenen beste en blijve Edele Heer van Zuilichem t’Amsteldam uwe Ed. ootmoedige dienaer 1644 den 16 van Joost van den Vondel. Herfstmaent.