OCR
103 heb het hem belooft, dat ick het ue open senden souw; soo ick het geluck heb van den Heemel *) te verwerven, ick wenschten daer de Vame *) wel by te hebben, want het boeckjen is verloeren. Adres: Aen myn Heer De Heere Hooft Drossaert van Muyden etc. met vrindt die Godt bewaert. Hoe laekbaer datse schijnt, ick sal mij min verdrieten. ‘T willich onbeeren als 't onwillighe genietten Van segelijcker wegh, daer ‘t nimmer kon geschien, Dat ick het Eeuwich Honck van deese reys souw sien, Tesselschade Roemers. Die reysen wil, verlijst gesontheyt, dat s niet wonder, Om onse Reys te doen, hoe siecker, hoe gesonder. Varianten: regel 11, stond weg in pl. v. last; doch is geschrapt; — regel 13, sluckbaer” i.p.v. ,,laeckbaer”. Het opschrift is ontleend aan Petrarca: ,,In morte di M. Laura”, Sonet 249 (of XXII, vs. 3. II): ,,Die pijn lijdt om de saligheit, Voert korten krijgh om eeuwgen vrede”. (Vertal. J. A. Alb. Thijm, D. War. 1876, bl. 596). Dit gedicht kan worden beschouwd als een antwoord op Vondels: ,,Opdraght aen Eusebia”, die hij in November 1641 aan Tesselschade richtte véér zijn be- keeringspel ,,Peter en Pauwels”. Dat Tesselschade haar antwoord eerst aan Hooft zendt, is geheel volgens haar gewoonte, die reeds elders in deze brieven is gebleken. Maar dit gedicht wenscht zij ook in het bijzonder aan Vondel gezonden te hebben: ,,want ick heb het hem belooft”. Ik beschouw dit briefje en gedicht als bewijs, dat de dichteres aan Hooft en Vondel wil laten blijken, dat zij overhelt en op weg is naar Rome. Hoe vurig verlangt zij niet, te gaan reizen; geen aardsche reis, waarvoor een sterke gezondheid noodig is; maar een reis naar het ,,Verheven Italia”, d.i. naar Rome, waarheen haar ziel trekt, waar alles wordt herboren, en Jesus’ stem gehoord: ,,Gij hebt mijn rijk bemind, ik heb U uitverkoren”. Den engen weg naar de zaligheid, waartoe zij ziek en zwak van ziel, zich het best voorbereidt door zich te buigen, te steunen en te rusten, dien zij kruipende wil afleggen, als zij niet te voet kan gaan door haar zwakte, wil zij_kiezen. Vondel had haar toegeroepen: ,,Eusebia, trek nu op Gods bazuinen met mij naar Rome”... Ons lichaam is zwak en vergankelijk en houdt onze ziel tegen, die wil spoeden naar het ,,Zalig Honck”, waarnaar zij zoo verlangt. De ,,Roomsche Reis” ter bereiking van het ,,Zalig Honck”, waartoe Vondel haar heeft opgewekt, wordt door haar beantwoord met haar verlangen naar het ,,.Eeuwig Honck”, een weerklank op Vondels woorden. De opmerkelijke woorden: ,,soo ick het geluck heb van den Heemel te ver- werven, ick wenste daer l’ame wel bij te hebben”, zelfs al betreffen die ook twee boekjes van Barlaeus, die zij verloren heeft, zinspelen op haar gemoeds- toestand, in de eigenaardige manier van uitdrukken, die Tesselschade vaak aanneemt. 1) Volgens de zeer waarschijnlijke aanteekening van Van Vloten lic. slaat dit op de redevoeringen van Barlaeus: ,,De coeli admirandis” en: ,,De animae humanae admirandis”, gehouden in 1636 en 1635.
OCR + GPT-4o
heb het hem belooft, dat ick het ue open senden souw; soo ick het geluck heb van den Heemel *) te verwerven, ick wenschten daer de l’ame *) wel by te hebben, want het boeckjen is verloeren. Adres: Aen myn Heer De Heere Hooft Drossaert van Muyden etc. met vrindt die Godt bewaert. Hoe laekbaer datse schijnt, ick sal mij min verdrieten. ‘T willich onbeeren als 't onwillighe genietten Van segelijcker wegh, daer ‘t nimmer kon geschien, Dat ick het Eeuwich Honck van deese reys souw sien, Tesselschade Roemers. Die reysen wil, verlijst gesontheyt, dat s niet wonder, Om onse Reys te doen, hoe siecker, hoe gesonder.