OCR
92 aengebore bevalligheid, en voegelijck cieraed, bekoorlijck is; eveneens kreegh ick een’ treck tot deze princes Elektra, of liever Electa, een uitgeleze dochter, uit dien naemhaftigen koning, en gezongen veldoverste, Agamemnon, geboren; en herboren uit de harssenen van dien Atheenschen en zegenrijcken veldheer, Sopho- kles, die haer, tot verwondering zijner en der navolgende eewen, van ouds, op het tooneel, te voorschijn broght, Met vaerzen, schoejende op den leest Van zijnen goddelijcken geest. Meester Joan Victorijn, in wiens mond Elektra bestorven is, prickelde ons zoo menighmael hier toe aen, tot dat wy het ten leste waeghden, en deze doorluchtige Jonckvrouw, op onze wijze, Neerlandsch spreecken leerden, met hulpe van dien hooghgeleer- den Jongeling, Isaak Vossius; een loos vos, en wacker vernuft, om het Griecksche wild, hoe diep en duister het oock verborgen zy, op te snuffelen. In dit treurspel woelen veelerleie hartstogh- ten, gramschap, stoutigheid, vreeze, bekommeringe, haet en lief- de, trouw, en ontrouw, droefheid en blyschap, elck om ’t hevigh- ste. Men hoort hier klaere vertellingen, gewightige beraedslae- gingen, gezonde gezoute leeringen, en goude spreucken. Dit vervat inzonderheid het geen den sterflijcken menschen ten aller- hoogsten oirbaer is, naemelijck, dat Gods uitgestelde straf ende- lijck schelmen en booswichten rechtvaerdighlijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenuwen der godtvruch- tigheid streckt. Aischylus, Sophokles, en Euripides hebben, alle drie om strijd, van deze stof gehandelt. Nadien wy deze schilde- ryen zelfs, die de heldere middaghzon niet schroomen, voor Ne- derduitschen ten toon stellen, zal ’t onnodigh zijn, in ’t byzonder, heid”, waarmede Tesselschade kon worden bedoeld. Daarom zou hij zelfs katholiek hebben willen worden. De onjuistheid van dit praatje springt ter- stond in het oog wanneer men bedenkt, dat Vondel véér Tesselschade is be- keerd. De brief getuigt van zijn groote vereering voor de begaafde weduwe. Reeds in dezen brief van 1639 komt een toespeling voor op den naam »Eusebia”, waarmede Vondel in 1641 zijn spel ,,Peter en Pauwels’ aan Tessel- fehade zou opdragen. Deze naam is ontleend aan vers 250 van Sofokles’ lectra: a... dnavtov t stospera Svatéy. In den opdrachtsbrief van de vertaling door Vondel komt dit woord eusebeia, dat godvruchtigheid beteekent, ook reeds voor in den zin: ,,dat Gods uitgestelde straf eindelyk schelmen en booswichten rechtvaerdighlijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenu- wen der goduruchtigheid streckt”. Zoo geheel vervuld was de dichter van de vrome godsvrucht, waardoor Tesselschade uitmuntte. Zie mijn ,,Oorkonden over Vondel”, bl. 178 volgg. Reg. 5, v.b. op bl. 93, over verdreven, zie Vondel. Kroniek 1935, 2, bl. 70.
OCR + GPT-4o
92 aengebore bevalligheid, en voegelijck cieraed, bekoorlijck is; eveneens kreegh ick een’ treck tot deze princes Elektra, of liever Electa, een uitgeleze dochter, uit dien naemhaftigen koning, en gezongen veldoverste, Agamemnon, geboren; en herboren uit de harssenen van dien Atheenschen en zegenrijcken veldheer, Sophokles, die haer, tot verwondering zijner en der navolgende eewen, van ouds, op het tooneel, te voorschijn broght, Met vaerzen, schoejende op den leest Van zijnen goddelijcken geest. Meester Joan Victorijn, in wiens mond Elektra bestorven is, prickelde ons zoo menighmael hier toe aen, tot dat wy het ten leste waeghden, en deze doorluchtige Jonckvrouw, op onze wijze, Neerlandsch spreecken leerden, met hulpe van dien hooghgeleerden Jongeling, Isaak Vossius; een loos vos, en wacker vernuft, om het Griecksche wild, hoe diep en duister het oock verborgen zy, op te snuffelen. In dit treurspel woelen veelerleie hartstoghten, gramschap, stoutigheid, vreeze, bekommeringe, haet en liefde, trouw, en ontrouw, droefheid en blyschap, elck om ’t hevighste. Men hoort hier klaere vertellingen, gewightige beraedslaegingen, gezonde gezoute leeringen, en goude spreucken. Dit vervat inzonderheid het geen den sterflijcken menschen ten allerhoogsten oirbaer is, naemelijck, dat Gods uitgestelde straf endelijck schelmen en booswichten rechtvaerdighlijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenuwen der godtvruchtigheid streckt. Aischylus, Sophokles, en Euripides hebben, alle drie om strijd, van deze stof gehandelt. Nadien wy deze schilderyen zelfs, die de heldere middaghzon niet schroomen, voor Nederduitschen ten toon stellen, zal ’t onnodigh zijn, in ’t byzonder,