OCR
87 Et viduae loculos ingeniumque tuae. Sic tibi Constantinus eris, sic conjuge laetus Finge Minervinam te sociasse tibi. Invenies signum, quo possis vincere verum Ne tibi sit conjux crux, sapienter ama *). VOSSIUS AAN DE GROOT’). 1638, 6 Januari. Amstelium Vondelii, quam illustro tuo nomini inscripsit, jam ut puto videris. Diu quominus ageretur, obstitere aliqui Presby- terii, ut arbitror, nomine. Tandem id Consuli Gravio commissum ut perlegere cum cura vellet. Dixit se nihil invenire, quod jure offenderet. Nam quod dicerent zazile totum drama, uti et Authorem, id sibi parvi ponderis videri; eo quod personae debue- runt introduci, non ad tempora reformationis, sed temporibus suis accommodatae. Nudius tertius primo actum id drama, idque ma- jore tanto applausu, quanto diutius elusa fuerat populi expectatio. In festo Epiphaniae, 6 Januari, 1638. WILLEM DE GROOT AAN HUGO DE GROOT *). 1638, 1 Februari. Velim a te edoceri an tragoediam Gijsberti Amstelii a Von- Zing, als gij door Gods gunst dit heil u mocht verwerven, Van d’echtelyken kamp de blyde zaligheén. Zoek, zoek als Konstantijn het teeken u te ontdekken, Dat u den zege spelt, waarin gij overwint: Maar wees — opdat u nooit die gade een kruis moog’ strekken. Bezadigd en bedaard by ’t geen ge onderwindt. 41) De luchthartige van Baerle maakte zich geen zwaar hoofd over de staking van Vondels epos Constantijn, waarvan de vijfde zang al gereed was. Hij was meer bezorgd over Vondels eenzaamheid na den dood van zijn vrouw Maeyke, en tracht hem door een geestigen versbrief op te wekken naar een andere vrouw uit te zien. De vertrouwelijkheid van beide dichters als goede vrienden, komt hier aar- dig aan den dag. 2) Zie: Gerardi Joannis Vossii Opera, Amstel. P. & J. Blaeu 1699. Tom IV Epistolae Selectiores, pag. 234. Vossius brengt de Groot op de hoogte van de incidenten vdér de eerste Gysbrecht-opvoering. %) Zie: Rapport in zake de papieren van Hugo de Groot. Bijlage tot: ,,Ver- slagen omtrent ’s Rijks Oude Archieven, XX XIII, 1910, bl. 480”.
OCR + GPT-4o
VOSSIUS AAN DE GROOT 1638, 6 Januari. Amstelium Vondelii, quam illustro tuo nomini inscripsit, jam ut puto videris. Diu quominus ageretur, obstitere aliqui Presbyterii, ut arbitror, nomine. Tandem id Consuli Gravio commissum ut perlegere cum cura vellet. Dixit se nihil invenire, quod jure offenderet. Nam quod dicerent zazile totum drama, uti et Authorem, id sibi parvi ponderis videri; eo quod personae debuerunt introduci, non ad tempora reformationis, sed temporibus suis accommodatae. Nudius tertius primo actum id drama, idque majore tanto applausu, quanto diutius elusa fuerat populi expectatio. In festo Epiphaniae, 6 Januari, 1638. ***** WILLEM DE GROOT AAN HUGO DE GROOT 1638, 1 Februari. Velim a te edoceri an tragoediam Gijsberti Amstelii a Von- Zing, als gij door Gods gunst dit heil u mocht verwerven, Van d’echtelyken kamp de blyde zaligheén. Zoek, zoek als Konstantijn het teeken u te ontdekken, Dat u den zege spelt, waarin gij overwint: Maar wees — opdat u nooit die gade een kruis moog’ strekken. Bezadigd en bedaard by ’t geen ge onderwindt.