OCR
86 BARLAEUS AAN VONDEL?*). 1637. Ad Justum Vondelium cum a Constantino et Helena ad amores ipsum revocarem. Vondeli, mea quo toties interprete Musa Teutonico populis gestiit ore loqui: Vondeli, Batavae decus et laus prima Camoenae Fontis inexhaustum flumen Apollinei: Sperne truces vultus, tibi quos Maxentius offert, Gestaque per Latium bella cruenta solum. Cur Licini cantare minas et castra laboras? Aut Helenae sacras ante sepulchra faces? Cur Constantino gaudes comes ire per orbem? Et magnum mundi sistere sede Ducem? Da veniam bellis. satis est scripsisse renatum, Exstincta veterum relligione, Deum. Paulisper jam vive tibi; tibi quaere maritam, Et post castra velis mitia castra sequi. Quin aliam thalamis Helenam genialibus infer, Verbaque quae recites mollia dictet amor. Ipse tuos canta plectro Jeviore furores, »Aan Joost van den Vondel, toen ik hem van Constantijn en Helena terug riep tot de liefde.” Mijn Vondel, gij wiens lier den weergalm van mijn snaren Zoo vaak herklinken deed in Nederduitsche maat! Mijn Vondel, eer en roem van Hollands dichterscharen, iens onnavolgbaar lied onze ooren nooit verzaadt! Wat pijnigt gij u af, de gruwlen af te beelden, Die dwingeland Maxens in langverloopen tijd Of wrevele Licyn aan ’t zuchtend Rome teelden, De toortsen, ’s Heeren graf door Helena gewijd! Wat volgt gij over de aard’ den trotschen zegewagen Van ’s waerelds opperheer, roemruchten Konstantijn! De ware God regeert, de Heidnen zijn verslagen: Dit zongt ge: ’t zij genoeg: 't moge uw voldoening zijn. Werp weg de krijgsbazuin: uw citer klink van vrede. Leef voor u zelven, zoek een lieve gezellin: Verlaat de legerplaats voor zocter legerstede, En fluister Liefde zelve u zachte deuntijes in. Wees zelf uw Konstantijn: zoo ge uw Heleen moest derven, O! in een nieuwe gaé herleef weer uw Heleen. 1) Uit: Casp. Barlaei Poematum, Pars Il, p. 209. Amst. Blaeu, 1646. Vertaling van Jacob van Lennep, Vondel, III, 812.
OCR + GPT-4o
BARLAEUS AAN VONDEL 1637. Ad Justum Vondelium cum a Constantino et Helena ad amores ipsum revocarem. Vondeli, mea quo toties interprete Musa Teutonico populis gestiit ore loqui: Vondeli, Batavae decus et laus prima Camoenae Fontis inexhaustum flumen Apollinei: Sperne truces vultus, tibi quos Maxentius offert, Gestaque per Latium bella cruenta solum. Cur Licini cantare minas et castra laboras? Aut Helenae sacras ante sepulchra faces? Cur Constantino gaudes comes ire per orbem? Et magnum mundi sistere sede Ducem? Da veniam bellis. satis est scripsisse renatum, Exstincta veterum relligione, Deum. Paulisper jam vive tibi; tibi quaere maritam, Et post castra velis mitia castra sequi. Quin aliam thalamis Helenam genialibus infer, Verbaque quae recites mollia dictet amor. Ipse tuos canta plectro Jeviore furores, ***** „Aan Joost van den Vondel, toen ik hem van Constantijn en Helena terug riep tot de liefde.” Mijn Vondel, gij wiens lier den weergalm van mijn snaren Zoo vaak herklinken deed in Nederduitsche maat! Mijn Vondel, eer en roem van Hollands dichterscharen, Wiens onnavolgbaar lied onze ooren nooit verzaadt! Wat pijnigt gij u af, de gruwlen af te beelden, Die dwingeland Maxens in langverloopen tijd Of wrevele Licyn aan ’t zuchtend Rome teelden, De toortsen, ’s Heeren graf door Helena gewijd! Wat volgt gij over de aard’ den trotschen zegewagen Van ’s waerelds opperheer, roemruchten Konstantijn! De ware God regeert, de Heidnen zijn verslagen: Dit zongt ge: ’t zij genoeg: 't moge uw voldoening zijn. Werp weg de krijgsbazuin: uw citer klink van vrede. Leef voor u zelven, zoek een lieve gezellin: Verlaat de legerplaats voor zocter legerstede, En fluister Liefde zelve u zachte deuntijes in. Wees zelf uw Konstantijn: zoo ge uw Heleen moest derven, O! in een nieuwe gaé herleef weer uw Heleen.