OCR
79 O lieve Nymfje Tesselschaé, Verstaeje ’t niet, zoo slaet’er nae, Of laet het u bedieden; Want dit zijn hooger lieden Dan ’t Hooge Liedt van Salomon, Dat geen vernuft ooit vaeten kon, Dan hooghgeleerde Smouten, Van langer handt gezouten. Maer waerom of mijn oordeel laekt, Het geen myn saus, mijn Mostaert, smaekt, Die zich niet kan verzaden Met zulleke saladen. Non ita pridem ad convivium vocatus, gustavi pastum ficis jecur anseris albi, Et lepori avulsos Iumbos+) etc. Mox cum apponerentur Plutonis ista ambrosia, quam caviaram vocant, necnon encrasicholorum vis muriae foeten- tium, tetigi singula, ut cum Venusino loquar, dente superbo*), similis fasti- dienti.” (Volgens de uitgave door Worp, De briefwisseling van Constantijn Huy- gens, II, 18. De uitgaven van: Barlaei Epistolae, II, 538, en v. Vloten, Hooft’s Brieven, IV, bl. 293 geven een minder juiste lezing.) Vertaling: ,,Nog niet lang geleden op een gastmaal genoodigd, heb ik ge- smuld aan witte ganzenlever met vijgencompéte en hazepeper, volgens Horatius. Maar toen mij daarna dat godengerecht van Pluto, dat men caviaar noemt, werd voorgezet, met een groote portie slecht riekende ingemaakte ansjovis, heb ik van alles heel weinig genomen; om met Horatius te spreken, met lange tanden, waarbij ik mijn tegenzin moeilijk kon verbergen.” Toen Tesselschade aan Huygens, bij het overlijden van zijn vrouw in 1637, het troostgedichtje zond, (zie: Onwaerdeerl. Vrouw, bl. 175) dat Huygens nog in herinnering bracht in 1681, heeft zij, opzettelijk, of onwillekeurig de yertaling van Donne’s: ,,De driedubbele Gek” daarin te pas gebracht. Zie uerna. Dezelfde gedachte: ,,zijn leed vergeten door het te beschrijven”, door Tes- selschade in haar vers geuit: ,,En stel zijn leet te boeck, zoo heeft hij ’t niet te onthouwen”, vindt men terug in Huygens’ vertaling: +500 meend’ ick myn verdriet te schroeven door mijn dichten; Soo door den engen Rijm verduiv'len en verlichten.” Het volgende vers is zelfs letterlijk door Tesselschade overgenomen uit Huygens’ gedicht » Want quelling op de maat en kan zoo fel niet zijn”, De vertaling van Donne blijkt wel een zeer diepen indruk gemaakt te heb- ben op de belangstellende vrienden van Hoofts kring, zooals zij ook in onzen tijd weer naar waarde geschat worden als geestige verzen. 1) Hor. Sat. II, 8, v. 88. 2) Hor. Sat. II, 6, v. 87.
OCR + GPT-4o
O lieve Nymfje Tesselschaé, Verstaeje ’t niet, zoo slaet’er nae, Of laet het u bedieden; Want dit zijn hooger lieden Dan ’t Hooge Liedt van Salomon, Dat geen vernuft ooit vaeten kon, Dan hooghgeleerde Smouten, Van langer handt gezouten. Maer waerom of mijn oordeel laekt, Het geen myn saus, mijn Mostaert, smaekt, Die zich niet kan verzaden Met zulleke saladen. ***** Non ita pridem ad convivium vocatus, gustavi pastum ficis jecur anseris albi, Et lepori avulsos Iumbos etc. Mox cum apponerentur Plutonis ista ambrosia, quam caviaram vocant, necnon encrasicholorum vis muriae foeten- tium, tetigi singula, ut cum Venusino loquar, dente superbo, similis fasti- dienti.” (Volgens de uitgave door Worp, De briefwisseling van Constantijn Huy- gens, II, 18. De uitgaven van: Barlaei Epistolae, II, 538, en v. Vloten, Hooft’s Brieven, IV, bl. 293 geven een minder juiste lezing.) Vertaling: „Nog niet lang geleden op een gastmaal genoodigd, heb ik ge- smuld aan witte ganzenlever met vijgencompéte en hazepeper, volgens Horatius. Maar toen mij daarna dat godengerecht van Pluto, dat men caviaar noemt, werd voorgezet, met een groote portie slecht riekende ingemaakte ansjovis, heb ik van alles heel weinig genomen; om met Horatius te spreken, met lange tanden, waarbij ik mijn tegenzin moeilijk kon verbergen.” Toen Tesselschade aan Huygens, bij het overlijden van zijn vrouw in 1637, het troostgedichtje zond, (zie: Onwaerdeerl. Vrouw, bl. 175) dat Huygens nog in herinnering bracht in 1681, heeft zij, opzettelijk, of onwillekeurig de vertaling van Donne’s: „De driedubbele Gek” daarin te pas gebracht. Zie hierna. Dezelfde gedachte: „zijn leed vergeten door het te beschrijven”, door Tesselschade in haar vers geuit: „En stel zijn leet te boeck, zoo heeft hij ’t niet te onthouwen”, vindt men terug in Huygens’ vertaling: „Soo meend’ ick myn verdriet te schroeven door mijn dichten; Soo door den engen Rijm verduiv'len en verlichten.” Het volgende vers is zelfs letterlijk door Tesselschade overgenomen uit Huygens’ gedicht „Want quelling op de maat en kan zoo fel niet zijn”, De vertaling van Donne blijkt wel een zeer diepen indruk gemaakt te heb- ben op de belangstellende vrienden van Hoofts kring, zooals zij ook in onzen tijd weer naar waarde geschat worden als geestige verzen.