OCR

62 en, om der historie wille, bewaerens waert zijn. U E. gelieve die te toonen aen Sr. Van den Vondele, op dat hy ’t scherp der ton- gen van die eeuwe, tegens dat van de jegenwoordighe, moghe overweghen, ende zien hoe onze stadt van heden nocht gisteren niet begonnen heeft der partijdigheit onderwaerigh te zijn. Ick vind my bedrooghen in de meeninge, dat de H. van Schaegen den schrijver van den Harpoen grooten dank zoud weeten, ende verstae, dat Zijne Ed. met ernst verklaert, zy zoude hem, wie hij waere, doen gevoelen dat haer leedt is, voor alle de werelt uit- gekreten te worden, als een persoon, die zijnen lust naeme in ’t aan Vondel heeft doen zenden. We kennen dezen Laurens Jacobsz ,,In den gouden reael” als de dichter van een bundel: ,,Refereynen, Balades, Epita- fien, Historialen en andere Liedekens”, waarvan het handschrift wordt be- waard in de Universiteitsbiblotheek te Gent. Het zijn meerendeels zeer scher~ pe politieke referynen tegen de Katholieke regeering van Amsterdam. Uit én schrijf ik de eerste strofen gedeeltelijk over: O Amsterdam, moordaedich, voll bloetgierrige honden, Schout, Scheepens, Burgemeysters en Raeden van deezen, bloetdorstige Papisten, sijt ghy noch niet sat bevonden? Es uwen crop noch niet vol van weduwen en weezen? Der armmen bloet, dat ghy gestort hebt, es gereezen in den heemel en es costel voor den Heerre, Toeppende, als wy in Apocalipsi leezen: + Wanneer sult Ghy wreecken ons onnoosel bloet teerre?”” En hebt ghy noch geen vreeze, al klopt Godt van veerre, En bederft U in den gront met lancsaemer hant? Enz, Hoewel ghy u_borgers met schelmen en dieven, moordenaers, hoerreerders en vuylle hoerren quaet haer valssche getuychennisse, valssche seegels en brieven tierannich hebt omgebrocht — 'tfy u dees daet! — weduwen ep weezen gemaect door singulieren hact; meneedich, trouweloos, en bont-breckich gewerdden sijt, overtreedende u zeegel, fear by uwen vollen Raet en Commissarissen van den Hove, u hulpers in dien tijt, daerdeur ghy u cooplieden uutter stadt werdden quyt; want ele vreesden te woonnen by sulcke tirannen. Enz. Elke strofe eindigt met het refrein: »»'t Es beter ten halven gewendt, als heel onteert.”” Liefde vermacht al. fecit Anno 1574, den 20 December. Zie over de gedichten van Laurens Jacobsz. Reael: Dr. Joh. C. Breen, ,,Een tweetal gedichten van Laurens Jacobszoon Reael”. Amsterdamsch Jaarboekje, 1897, bl. 48. Dezelfde: ,,.Laurens Jacobsz. Reael”. Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde; 3e Reeks, Dl. 8. Dezelfde: ,,.De Kinderleer” van L. Jz. Reael. Archief voor Neder]. Kerkge- schiedenis. Di. VI, afl. 2. Dezelfde: ,,Stichtelijke liederen van L. Jz. Reael’”. Als voren, Dl, VI, afl. 4. De verzen, die Hooft bedoelde, moeten aantoonen, dat de dichters toen even scherp van tong waren als in Vondels tijd en dat Amsterdam reeds lang

OCR + GPT-4o

en, om der historie wille, bewaerens waert zijn. U E. gelieve die te toonen aen Sr. Van den Vondele, op dat hy ’t scherp der tongen van die eeuwe, tegens dat van de jegenwoordighe, moghe overweghen, ende zien hoe onze stadt van heden nocht gisteren niet begonnen heeft der partijdigheit onderwaerigh te zijn. Ick vind my bedrooghen in de meeninge, dat de H. van Schaegen den schrijver van den Harpoen grooten dank zoud weeten, ende verstae, dat Zijne Ed. met ernst verklaert, zy zoude hem, wie hij waere, doen gevoelen dat haer leedt is, voor alle de werelt uitgekreten te worden, als een persoon, die zijnen lust naeme in ’t aan Vondel heeft doen zenden. We kennen dezen Laurens Jacobsz „In den gouden reael” als de dichter van een bundel: „Refereynen, Balades, Epitafien, Historialen en andere Liedekens”, waarvan het handschrift wordt bewaard in de Universiteitsbiblotheek te Gent. Het zijn meerendeels zeer scherpe politieke referynen tegen de Katholieke regeering van Amsterdam. Uit één schrijf ik de eerste strofen gedeeltelijk over: O Amsterdam, moordaedich, voll bloetgierrige honden, Schout, Scheepens, Burgemeysters en Raeden van deezen, bloetdorstige Papisten, sijt ghy noch niet sat bevonden? Es uwen crop noch niet vol van weduwen en weezen? Der armmen bloet, dat ghy gestort hebt, es gereezen in den heemel en es costel voor den Heerre, roepende, als wy in Apocalipsi leezen: „Wanneer sult Ghy wreecken ons onnoosel bloet teerre?” En hebt ghy noch geen vreeze, al klopt Godt van veerre, En bederft U in den gront met lancsaemer hant? Enz, Hoewel ghy u_borgers met schelmen en dieven, moordenaers, hoerreerders en vuylle hoerren quaet haer valssche getuychennisse, valssche seegels en brieven tierannich hebt omgebrocht — 'tfy u dees daet! — weduwen ep weezen gemaect door singulieren haet; meneedich, trouweloos, en bont-breckich gewerdden sijt, overtreedende u zeegel, gegeven by uwen vollen Raet en Commissarissen van den Hove, u hulpers in dien tijt, daerdeur ghy u cooplieden uutter stadt werdden quyt; want ele vreesden te woonnen by sulcke tirannen. Enz. Elke strofe eindigt met het refrein: „’t Es beter ten halven gewendt, als heel onteert.” Liefde vermacht al. fecit Anno 1574, den 20 December. Zie over de gedichten van Laurens Jacobsz. Reael: Dr. Joh. C. Breen, „Een tweetal gedichten van Laurens Jacobszoon Reael”. Amsterdamsch Jaarboekje, 1897, bl. 48. Dezelfde: „Laurens Jacobsz. Reael”. Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde; 3e Reeks, Dl. 8. Dezelfde: „De Kinderleer” van L. Jz. Reael. Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis. Dl. VI, afl. 2. Dezelfde: „Stichtelijke liederen van L. Jz. Reael”. Als voren, Dl, VI, afl. 4. De verzen, die Hooft bedoelde, moeten aantoonen, dat de dichters toen even scherp van tong waren als in Vondels tijd en dat Amsterdam reeds lang

Image