OCR
54 Adres: Aen St Joost vande Vondeln, woonende in de trouw in de Warmestrat, om te bestellen aen myn Heere, De Heere Hooft, Drossart tot muyden, port. VONDEL AAN HOOFT’). 1630, Mei. Roskam aen den Heer Hoofd, Drost van Muyden. Hoe koomt, doorluchte Drost, dat elck van Godsdienst roemt, En onrecht en geweld met desen naem verbloemt? Als waer die saeck in schijn en tongeklanck gelegen: Of sou ’t geen Godsdienst sijn, rechtvaerdigheyd te plegen? Maer slincx en rechts te staen na allerhande goed? God voeren in den mond, de valscheyd in’t gemoed? De waerheyd greep wel eer die menschen by de slippen, 1) Mei 1630. Naar den plano-druk (Unger 184) in het Vondel-Museum te Amsterdam. Zie: R. C. Bakhuizen van den Brink. Vondel met Roskam en Rommelpot; 8e_druk, passim. En vooral: Dr. A. Kluyver, Verspreide opstellen, 267—280. Behooren Roskam en Harpoen tot Vondels brieven gerekend te worden? De aanhef van het eerste gedicht herinnert aan Horatius, Sat. I, 1. ,,Quo fit Maecenas”; ,,Hoe komt, Doorluchte Drost”; beide zijn als brieven bedoeld, gericht tot een hooge persoonlijkheid. Van de ,,Harpoen”, die ook als brief aan een bijzondere persoon is gezonden, al is die gefingeerd, kan hetzelfde worden gezegd. Na de groote opschudding veroorzaakt door Vondels ,,Prijs- vraeg van de Amsterdamsche Academie”, trachtte hij nu, op meer bezadig- den toon zijn kritiek te uiten, zoowel op de slappe regeering, de groote weel- de, overdaad en hebzucht der burgerij, als op de huichelarij in den godsdienst, die overal voor den dag kwamen. De dichter begreep, dat hij door kalme en waardige betoogen meer zou kunnen bereiken dan door de onedele schimpscheuten waarmede voor- en tegenstanders van de Academie elkander bestookten, en die slechts konden strekken om den strijd aan te wakkeren. Zoo ontstonden de beide dichterlijke brieven naar klassiek model: de Ros- kam gericht aan den Muider Drost Hooft; en de Harpoen aan Jonkheer Landeslot, een verzonnen type, waarmee Vondel de landsregeering op het oog had. Hoofts oordeel over, en zijn ingenomenheid met beide brieven blij- ken duidelijk uit diens brief aan Baeck. Ook hier komt, evenals nog in andere brieven aan den dag, dat Hooft den dichter in die dagen zeer waardeerde, en hem niet uit de hoogte behandelde, zooals wel eens is beweerd, en Prof. J. W. Muller heeft getracht te bewijzen in De N. Taalgids, 1930, XXIVe Jg. Ik meen de houding door Hooft gewoonlijk aangenomen tegen ontwikkelde lieden van een lageren stand, het best te kunnen vergelijken met de wijze waarop een andere geleerde aristocraat dien de meesten onzer gekend heb- ben, Prof. Jhr. Dr. f Six, optrad in gezelschap van andere geleerde kennis- sen. Namelijk met een welwillende vriendelijkheid van boven af, zoodat een zekere afstand werd gevoeld.
OCR + GPT-4o
Adres: Aen St Joost vande Vondeln, woonende in de trouw in de Warmestrat, om te bestellen aen myn Heere, De Heere Hooft, Drossart tot muyden, port. VONDEL AAN HOOFT’). 1630, Mei. Roskam aen den Heer Hoofd, Drost van Muyden. Hoe koomt, doorluchte Drost, dat elck van Godsdienst roemt, En onrecht en geweld met desen naem verbloemt? Als waer die saeck in schijn en tongeklanck gelegen: Of sou ’t geen Godsdienst sijn, rechtvaerdigheyd te plegen? Maer slincx en rechts te staen na allerhande goed? God voeren in den mond, de valscheyd in’t gemoed? De waerheyd greep wel eer die menschen by de slippen,