OCR
43 ’s Grooten Henrix groote Faam, En de grootheit van zijn naam Quam uit deze kleenheit rennen; Viugh geworden door uw pennen, Allesins waar ’t Duitsche volck Is bekent door taal of tolck. O, wat was u hier Kristijntje Liever als een zonneschijntje. *t Loncken van uw Leonoor Gaat ’er nu voor starrengloor, En haar blanckheit en haar bloozen Boven leliblaén, en roozen; Wenge in uwen tuintroon rust, En haar, onder ’t kouten, kust, Nu wat stoutjes, dan wat blootjes: *t Welck de dwergen, minnegootjes, Lachen doet, van onder ’t lof; Om dat, even als uw hof, Uw Drostin (ick zwijgh ’t niet langer) Groeizaam, gaat al zwijgend zwanger Van een Drostelicke vrucht; Daarze zomtijts om verzucht, Als zy ’t twijfflende op moet geven, Ofze slapen magh of leven. Stont ick, wensch ick andermaal, Tn uw hof en ruime zaal, Daar ick my zoo groote weelden Kan van uwen staat verbeelden; *k Zou gerust van harte zijn: aar nu nijpt my angst en pijn, Om niet levende in de golven Als een vloeck te zijn gedolven. HOOFT AAN HUYGENS, 1628, 30 Juni. Tegens den ondank, dien ons gering onthaelen, by U Ed. met reden moet behaelt hebben, stel ick, om my wat te vrede te stel- len, den dank, dien ’t U Ed. vrienden aldaer te kleener konste zal zijn te begaen, omdat hun banket zal geblanket wezen door
OCR + GPT-4o
’s Grooten Henrix groote Faam, En de grootheit van zijn naam Quam uit deze kleenheit rennen; Vlug geworden door uw pennen, Allesins waar ’t Duitsche volck Is bekent door taal of tolck. O, wat was u hier Kristijntje Liever als een zonneschijntje. ’t Loncken van uw Leonoor Gaat ’er nu voor starrengloor, En haar blanckheit en haar bloozen Boven leliblaên, en roozen; Wenge in uwen tuintroon rust, En haar, onder ’t kouten, kust, Nu wat stoutjes, dan wat blootjes: ’t Welck de dwergen, minnegootjes, Lachen doet, van onder ’t lof; Om dat, even als uw hof, Uw Drostin (ick zwijgh ’t niet langer) Groeizaam, gaat al zwijgend zwanger Van een Drostelicke vrucht; Daarze zomtijts om verzucht, Als zy ’t twijfflende op moet geven, Ofze slapen magh of leven. Stont ick, wensch ick andermaal, In uw hof en ruime zaal, Daar ick my zoo groote weelden Kan van uwen staat verbeelden; ’k Zou gerust van harte zijn: Maar nu nijpt my angst en pijn, Om niet levende in de golven Als een vloeck te zijn gedolven. ***** HOOFT AAN HUYGENS. 1628, 30 Juni. Tegens den ondank, dien ons gering onthaelen, by U Ed. met reden moet behaelt hebben, stel ick, om my wat te vrede te stellen, den dank, dien ’t U Ed. vrienden aldaer te kleener konste zal zijn te begaen, omdat hun banket zal geblanket wezen door