OCR
153 ontfangen; doch alzoo ik het zonder eenige aanschrijving, en by ongeval myner afwezigheijd, zonder met den Brenger te spreken, te mynen huijze heb gevonden, zoo heb, tot die tijd toe, niet ge- weten of ik het aan den Schrijver, of aen den drukker verschul- digt bleef; en derhalven tot noch toe daar over in mijn plicht te kort geschoten, ’t geen dan nu met dankelijke erkentenisse gaarne wil vergoeden, en mij daer over verontschuldigt hebben. Vondels Geboorte-jaar wordt gestelt op het jaar 1587, volgens het gene hy zelf in d’opdracht van Maria Stuarts treurspel te kennen geeft; doch hierin heeft my altijd geschenen eenige duijs- terheyd te leggen, om dat, wanneer het Sterfjaar van M. Stuart word genomen op het jaar 1587 na den Engelschen stijl, dit bij ons het jaar 1588 is; dewijl het jaar, en de telling deszelfs, in Engeland met den goeden Vrijdag, ofte Pascha, verandert, en tot d’andere telling overgaat; zoo dat Vondel in November geboren zijnde, noodwendig, volgens d’Engelsche telling, in den jare 1588 geboren is. Of het Treurdicht, over de moord van Hendrik den Groten, den zelven jare van 1610 toe te schrijven sta, ofte veellicht ter ge- dachtenisse eenige wat later tijd, is bij mij bedenkelijk, om dat geen eenig werk, of vaars, van dien tijd, en vinde, dat, op verre stukken na, de vinding, de rijkheijd der gedachten, en kracht en bewoording der zelve, ophalen kan; en men daar uijt zou dienen te besluijten, dat Vondel alsdan, in eenige jaren, niet alleen niet voorwaarts, maar ook eeniger maten achterwaarts had geleerd. Den Gulden Winkel hebbe ik gedrukt bij D. P. Pers in den jare 1613 in 4to dat ik meen d’eerste druk te zijn. In de ongesteltenisse (’t zij pag. 16, of misschien pag. 25 aan- gewezen) wierd hem, tot herstelling zijner gezondheijd voorge- schreven, dat hij zich van te groote bezigheijd, of inspanning der gedachten, bijzonder omtrent de Poésij, af moest houden, waar op hij t'antwoord gaf, heet mij liever sterven. dit heb ik uijt de mond, en bij verhaal van Daniel de Breen. Pag. 18. ’t aanraden van iemand, daar men ’t noijt van zouw vermoeden. ’t Is jammer dat ons deze iemand onthouden word: ten zij dat het de Heer Albert Koenraads Burg zelf zij, om ’t geen’er aan volgt; als ook om ’t geen breeder hier van, pag. 22. D.d.B. betekent bij mij on- twijffelijk Daniel de Breen; dewijl ik den zelven van Willem van de Vondel, als van zijnen grooten en zeer gemeenen Vriend, heb hooren gewag maken. De redenen van ’t lang achterweeg blijven, en eijndelijk ver- nietigen, van Konstantijn kunnen verscheijden zijn geweest; on- der anderen heb ik uijt den zelven D. de Breen, dat hij meende
OCR + GPT-4o
ontfangen; doch alzoo ik het zonder eenige aanschrijving, en by ongeval myner afwezigheijd, zonder met den Brenger te spreken, te mynen huijze heb gevonden, zoo heb, tot die tijd toe, niet geweten of ik het aan den Schrijver, of aen den drukker verschuldigt bleef; en derhalven tot noch toe daar over in mijn plicht te kort geschoten, ’t geen dan nu met dankelijke erkentenisse gaarne wil vergoeden, en mij daer over verontschuldigt hebben. Vondels Geboorte-jaar wordt gestelt op het jaar 1587, volgens het gene hy zelf in d’opdracht van Maria Stuarts treurspel te kennen geeft; doch hierin heeft my altijd geschenen eenige duijsterheyd te leggen, om dat, wanneer het Sterfjaar van M. Stuart word genomen op het jaar 1587 na den Engelschen stijl, dit bij ons het jaar 1588 is; dewijl het jaar, en de telling deszelfs, in Engeland met den goeden Vrijdag, ofte Pascha, verandert, en tot d’andere telling overgaat; zoo dat Vondel in November geboren zijnde, noodwendig, volgens d’Engelsche telling, in den jare 1588 geboren is. Of het Treurdicht, over de moord van Hendrik den Groten, den zelven jare van 1610 toe te schrijven sta, ofte veellicht ter gedachtenisse eenige wat later tijd, is bij mij bedenkelijk, om dat geen eenig werk, of vaars, van dien tijd, en vinde, dat, op verre stukken na, de vinding, de rijkheijd der gedachten, en kracht en bewoording der zelve, ophalen kan; en men daar uijt zou dienen te besluijten, dat Vondel alsdan, in eenige jaren, niet alleen niet voorwaarts, maar ook eeniger maten achterwaarts had geleerd. Den Gulden Winkel hebbe ik gedrukt bij D. P. Pers in den jare 1613 in 4to dat ik meen d’eerste druk te zijn. In de ongesteltenisse (’t zij pag. 16, of misschien pag. 25 aangewezen) wierd hem, tot herstelling zijner gezondheijd voorgeschreven, dat hij zich van te groote bezigheijd, of inspanning der gedachten, bijzonder omtrent de Poésij, af moest houden, waar op hij t'antwoord gaf, heet mij liever sterven. dit heb ik uijt de mond, en bij verhaal van Daniel de Breen. Pag. 18. ’t aanraden van iemand, daar men ’t noijt van zouw vermoeden. ’t Is jammer dat ons deze iemand onthouden word: ten zij dat het de Heer Albert Koenraads Burg zelf zij, om ’t geen’er aan volgt; als ook om ’t geen breeder hier van, pag. 22. D.d.B. betekent bij mij ontwijffelijk Daniel de Breen; dewijl ik den zelven van Willem van de Vondel, als van zijnen grooten en zeer gemeenen Vriend, heb hooren gewag maken. De redenen van ’t lang achterweeg blijven, en eijndelijk vernietigen, van Konstantijn kunnen verscheijden zijn geweest; onder anderen heb ik uijt den zelven D. de Breen, dat hij meende