OCR
134 VONDEL AAN VOLLENHOVE’). 1665, 13 Maart. 4 Vernuftige en hooggeleerde heer Vollenhove, Uw liergezang berst uit een volle ader van de hengstebron, en ick twyfel of myn verbeteren uw gedicht verbetert of bedorven heeft: want uwe verbetering stelt my als op eenen tweesprong en uw werck valt overal even heerlyck. Ick kenne niemant, zonder pluim strycken gesproken, die u in dit renperck voorby-streeft. Het draeft op Serynys heldendraf, en is zeker dien helt waer- digh. Maer wat is ’t? de tyden van Pindarus en Horatius zyn lang voorby, en den Duitschen Homeer magh kunstig vedelen, maer verdient geenen druckprys met bedelen. Men verneemt niet van Christus ballingschap, dat stuck is van geleertheit en zin- ryckheit wel doorwrocht, doch gelyckt het hooge liet van Salo- mon, van weinigen begrepen. Damascenus, die in de zeste heileeu leefde, verhaelt van Dipnas, den kruismoordenaar, die Christus in zijne ballingschap bejegende, en uit dat aenschyn oordeelde dater iet goddelyx uitscheen, en hierom hem in zijn moortspelonck brocht, en eerbiedigh onthaelde en weder uitgeleide, een oersaek van zyne zalige bekeeringe an ’t kruis. Hier zoude een Italiaansch dichter breet op durven weiden. Zyt hartelyk gegroet en ick blyve, vernuftige Volienhove, of Vollen vruchthoren uwe E. ootmoedigen dienaer 1665, den 13 in Lentemaent J. v. Vondel. t’Amsterdam. 1) Naar het handschrift in het Vondel-Museum. Zie Vijftiende Verslag, 1932, bl. 48. Oud-Holland, 1894, bl. 133. In verband met dezen brief zou Vondel, volgens Brandt, gezegd hebben naar aanleiding van Vollenhove’s ,,Kruistriomf”: ,,Daar is een groot licht in dezen man, maar jammer dat hij een Predikant is. Zoo diep was d’afkeer van Predikanten bij hem ingewortelt.” Brandt begrijpt Vondels woorden m.i. niet goed; want hij bedoelt veeleer den invloed van het predikambt op Vol- lenhove’s poézie, en nict zoozeer dien door zijn functie uitgeoefend op zijn persoon. Vondels spijt dat Vollenhove een predikant was betreft dus niet eigenlijk zijn persoon en kwaliteit, dan wel zijn verzen in den precktoon. Ook noemde hij Vollenhove een van zijn zonen in de kunst.
OCR + GPT-4o
VONDEL AAN VOLLENHOVE 1665, 13 Maart. Vernuftige en hooggeleerde heer Vollenhove, Uw liergezang berst uit een volle ader van de hengstebron, en ick twyfel of myn verbeteren uw gedicht verbetert of bedorven heeft: want uwe verbetering stelt my als op eenen tweesprong en uw werck valt overal even heerlyck. Ick kenne niemant, zonder pluim strycken gesproken, die u in dit renperck voorby-streeft. Het draeft op Serynys heldendraf, en is zeker dien helt waerdigh. Maer wat is ’t? de tyden van Pindarus en Horatius zyn lang voorby, en den Duitschen Homeer magh kunstig vedelen, maer verdient geenen druckprys met bedelen. Men verneemt niet van Christus ballingschap, dat stuck is van geleertheit en zinryckheit wel doorwrocht, doch gelyckt het hooge liet van Salomon, van weinigen begrepen. Damascenus, die in de zeste heileeu leefde, verhaelt van Dipnas, den kruismoordenaar, die Christus in zijne ballingschap bejegende, en uit dat aenschyn oordeelde dater iet goddelyx uitscheen, en hierom hem in zijn moortspelonck brocht, en eerbiedigh onthaelde en weder uitgeleide, een oersaek van zyne zalige bekeeringe an ’t kruis. Hier zoude een Italiaansch dichter breet op durven weiden. Zyt hartelyk gegroet en ick blyve, vernuftige Vollenhove, of Vollen vruchthoren uwe E. ootmoedigen dienaer 1665, den 13 in Lentemaent J. v. Vondel. t’Amsterdam.