OCR
134 BRANDT AAN VOLLENHOVE(?) 7). 1660, 16 Juni. (Over de verlossing van de Groot uit Loevesteyn. Vervolgens:) UE schrijft de inventie van deze wonderlijke verlossinge Grotio zelve toe. ik heb nochtans altijdts zyne huisvrouw daar d’eer van hooren geven, en verscheydene getuighenissen zijnder, die my aen die zijde doen hellen. Vondel zeit in zeeker vers aan Joffrouw de root: Een vrouw is duizend mannen t’ergh. O eeuwige eer van Reigersbergh! De volgende ceuwen zullen spreeken, Hoe gij den haat hebt uitgestreeken. en Grotius zelf in een gerijmden brief aan zyn huisvrouw den 26 April 1621 geschreven, spreekende van haar jongkheit, en dat ze weinig dacht om de rampen, die haar over ’t hoofd hingen, enz. (Verder niet over Vondel.) VONDEL AAN HUYGENS *). + Edele gestrenge Heer en Ridder. Men zeght, dat’er geen onbeschaemder dier ter weerelt gevon- den wort dan cen ondanckbaer mensch. Ick zoude my hierom met 1) Zie: Dr. G, Penon, ,,Bijdragen tot de geschiedenis der Nederl. Letterk.” Gron. 1880, bl. 154. Geeraerd Brandt, bezig zijn Historie der Reformatie voor te bereiden, tracht bij verschillende geleerden daarvoor inlichtingen te verkrijgen. Ver- moedelijk is deze brief aan den dichter-predikant Vollenhove gericht. 2) Volgens den autograaf in het Vondel-Museum. Oud-Holl. 1894, bl. 180; v. Lennep-Unger, Vondel, 1657—60, bl. 114-132. Worp, Briefwisseling van Huygens, V, 325. Vondel verzoekt Huygens Prinses Amalia te bedanken voor den gouden eerepenning hem door haar geschonken voor het Bruiloftsdicht bij het huwe- lijk van hare dochter prinses Henriette Catharina met den vorst van Anhalt. De dichter had kort te voren zijn zoon naar Indié zien vertrekken; dit is de »donckere nevel”, Zie: v. Lennep, Vondel, VII, bl. 707; Vondels gedicht: ,,Op den Princelijcken genadepenning”.
OCR + GPT-4o
BRANDT AAN VOLLENHOVE(?). 1660, 16 Juni. (Over de verlossing van de Groot uit Loevesteyn. Vervolgens:) UE schrijft de inventie van deze wonderlijke verlossinge Grotio zelve toe. ik heb nochtans altijdts zyne huisvrouw daar d’eer van hooren geven, en verscheydene getuighenissen zijnder, die my aen die zijde doen hellen. Vondel zeit in zeeker vers aan Joffrouw de Groot: Een vrouw is duizend mannen t’ergh. O eeuwige eer van Reigersbergh! De volgende eeuwen zullen spreeken, Hoe gij den haat hebt uitgestreeken. en Grotius zelf in een gerijmden brief aan zyn huisvrouw den 26 April 1621 geschreven, spreekende van haar jongkheit, en dat ze weinig dacht om de rampen, die haar over ’t hoofd hingen, enz. (Verder niet over Vondel.) ***** VONDEL AAN HUYGENS. Edele gestrenge Heer en Ridder. Men zeght, dat’er geen onbeschaemder dier ter weerelt gevon- den wort dan een ondanckbaer mensch. Ick zoude my hierom met