OCR

128 J. v. d. VONDEL AAN BALTHASAR MORETUS’). 1656, 21 September. Eerentveste ende Hooghgeleerde Heer Balthasar Moretus oft het ghebeurde dat toonder deses de somme van twalf guldens by V.E. versocht, soo bidde vriendelyck hem die te tellen waeraen my vriendtschap sal gheschieden. Ick ben bereyt die terstont aen Hendrick Barentsens of den bode wederom te betaelen, en zyt na groetenis Gode bevolen. In Amsterdam 1656 den 21 Septem- ber onderteekent J. v. Vondel. JOOST v. d. VONDEL DE JONGE AAN ZIJN VADER *). 1656, 28 Sept. Aen Joost van de Vondel d’Oude tot Amsterdam. Vader ge- lieft te betaelen aen Sr. Hendrick Barents, viertigh guldens de waerde alhier van Sr. Moretus ontfanghen in brabants ghelt. Ac- baen, van wiens aanvallen op zijn Altaergeheimenissen in 1645 en op zijn Poézij v. 1647 hij toch reeds zooveel te lijden had gehad. Maar Westerbaen doorzag spoedig den listigen opzet en antwoordde met een geschrift: ,,Boden- brood Voor den Man die sich noemt I. van Vondelen Voorlooper”, waarin hij den schrijver I. A. S. toevoegt, dat hij zich ,,Vondelens Voorlooper” moest noemen; maar dat hij dan eenige opdracht van dezen zou moeten hebben, wat hij niet had. Vondel heeft vrij wat betere pen, zooals zijn ,,Roskammen” en ,,Harpoenen”, en andere gedichten, getuigen.” Gelijk toen bij zulke pole- mieken gebruikelijk was, volgde nog een reeks pamfletten van weerszijden over dit geval. Westerbaen gaf ,,Noch een Koeckje toe op het Boden-brood voor den Voorlooper”, waarop weer een ,,Drinck-gelt voor den brenger” volgde, met ,,Noch een Brandewijntje toe op het Drinck-gelt”; natuurlijk een steek op Brandwijk. Deze eindigde met alles voor ,,Valsche Munt van het Drinck-gelt des Voorloopers” te verklaren. Vondel zweeg bij een strijd, waar- mede hij niets had uitstaan. 1) Zie: Maurits Sabbe, Uit het Plantijnsche Huis, Antw. 1924, bl. 89. Een typisch tafereeltje van de verhouding van Vondel tot zijn zoon tee- kenen ons deze drie brieven. De Jonge Joost v. d. Vondel was op reis in Z. Nederland; de aanleiding is niet bekend; maar zeker is het dat hij te Antwerpen aan zijn vader 12. gl. reisgeld had gevraagd, wat deze door bemiddeling van Moretus aan zijn zoon wil doen terhandstellen. Doch Joost Jr. verkreeg met het praatje, dat hem op ’t schip vijf ducaten waren ontstolen, van Moretus 40 gulden los, 0.a. omdat hij, zooals hij beweerde, naar Brussel wilde reizen. 2) Zie: Maurits Sabbe, Uit het Plantijnsche Huis. Antwerp. 1924. bl. 89.

OCR + GPT-4o

J. v. d. VONDEL AAN BALTHASAR MORETUS 1656, 21 September. Eerentveste ende Hooghgeleerde Heer Balthasar Moretus oft het ghebeurde dat toonder deses de somme van twalf guldens by V.E. versocht, soo bidde vriendelyck hem die te tellen waeraen my vriendtschap sal gheschieden. Ick ben bereyt die terstont aen Hendrick Barentsens of den bode wederom te betaelen, en zyt na groetenis Gode bevolen. In Amsterdam 1656 den 21 September onderteekent J. v. Vondel. ***** JOOST v. d. VONDEL DE JONGE AAN ZIJN VADER 1656, 28 Sept. Aen Joost van de Vondel d’Oude tot Amsterdam. Vader gelieft te betaelen aen Sr. Hendrick Barents, viertigh guldens de waerde alhier van Sr. Moretus ontfanghen in brabants ghelt.

Image