OCR
113 convitiae et imprecationes res evenit, quae omnia non sine publico malo publice leguntur. HOOFT AAN BARLAEUS *). 1645, 20 v. Grasmaand. ... Vondel heeft een veirs gemaakt op ’t wonder, waar af de Heilige Steé haaren naam draagt: en laat het openbaarlijk voor de boekwinkels ten toon hangen, gelijk de voorvechters de mes- sen in de luifen steeken, om de oogen van de verbygangers te tergen, als met zeggen: wie ’t hart heeft, pluike. My deert des mans, die geenes dings eerder moede schijnt te worden dan der ruste. t Schijnt dat hy noch 300 guldens in kasse moet hebben, die hem dreigen de keel af te bijten. Nog weet ik niet, oft het hem niet wel dierder moghte koomen te staan; ende d’een oft d’ander heetharsen, by ontijde, de handen aan hem schenden, denkende dat’er niet een haan naa kraayen zoude. Dit spel, im- mers, maakt zulk een brabbeling in de wacht, dat’er alle daags nieuwe krabbeling uit rijst. Ik zend hierbij een paar staaltjens, niet de fijnste, die ik gezien heb, maar die ik althans bekoomen kan; want dit tuig gaat ter greep weg... Mijn Heere, van UwerE. Onderdaanen Dienaar, T’Amsterdam, den P. C. Hooft. 20 van Grasmaandt 1645. slagen omtrent ’s Rijks Oude Archieven, XX XIII, 1910, bl. 490. ver Vondels ,,Keuwgetij der H. Stede”, en ,,Altaergeheimenissen” was een heftige twist ontstaan, waarvan Willem aan zijn broer schrijft, dat men reeds tot scheldwoorden en verwenschingen is gekomen. Dit alles wordt met veel openbare schade door het publiek gelezen. Zie ook Hoofts brief van 6 April 1645 aan Barlaeus, hierna. 1) Zie: v. Vloten, Brieven van Hooft, IV, 182. In Maart 1645 werd het ,,Eeuwgetij der Heilige Stede te Amsterdam” gevierd; de 300-jarige herinnering aan de wonderbare gebeurtenissen met het H. Sacrament, die in 1345 aan het opkomende Amsterdam een grooten naam als bedevaartplaats hadden bezorgd, waardoor veel tot bloei der stad en welvaart der burgerij was bereikt. Vondel dichtte een jubelenden triomf- zang, onder bovenstaanden titel opgedragen ,,Aen d’oude burgery”, die hij opwekt om het wonderfeest te vieren. Brandt schrijft: het ,,verwekte hem veel haats en maakte een’ heelen hoop van Onroomsche Rymers gaande, die hem met lamme steekeldichten en krab- Vondel-Brieven. 8
OCR + GPT-4o
HOOFT AAN BARLAEUS. 1645, 20 v. Grasmaand. ... Vondel heeft een veirs gemaakt op ’t wonder, waar af de Heilige Steé haaren naam draagt: en laat het openbaarlijk voor de boekwinkels ten toon hangen, gelijk de voorvechters de messen in de luifen steeken, om de oogen van de verbygangers te tergen, als met zeggen: wie ’t hart heeft, pluike. My deert des mans, die geenes dings eerder moede schijnt te worden dan der ruste. ’t Schijnt dat hy noch 300 guldens in kasse moet hebben, die hem dreigen de keel af te bijten. Nog weet ik niet, oft het hem niet wel dierder moghte koomen te staan; ende d’een oft d’ander heetharsen, by ontijde, de handen aan hem schenden, denkende dat’er niet een haan naa kraayen zoude. Dit spel, immers, maakt zulk een brabbeling in de wacht, dat’er alle daags nieuwe krabbeling uit rijst. Ik zend hierbij een paar staaltjens, niet de fijnste, die ik gezien heb, maar die ik althans bekoomen kan; want dit tuig gaat ter greep weg... Mijn Heere, van T’Amsterdam, den 20 van Grasmaandt 1645. UwerE. Onderdaanen Dienaar, P. C. Hooft.