OCR

98 DE GROOT AAN VONDEL’). 1640, 10 November. Myn Heer. Ik heb met verwonderinge gelezen uwer E. Treurspel van Sauls kinderen, waar in ik niet wel en kan zeggen wat my meer heeft behaagt, de Koninklijke invallen en leeringen, of de levendige uitdrukking van de beweging, of de rechtmatigheid in yder per- soon het zyne te geven, of de Hebreeusche manier tot op een stip nagevolgt, of yder welgeordende vervolg van het werk. My dunkt ook niet, dat het beginsel van dit Treurspel behoeft te wyken aan een gelyk beginsel van Oedipus den Konink by Sophocles, of den vloek van Armoni aan die van Dido by Virgilius, van Hypsipyle by Ovidius, of van Oedipus by Papinius. Ik bidde U E. dikmaal sulke stukken by de handt te neemen, zonder dat groote stuk van den grooten Konstantyn te vergeten. Ik blyve borge dat het zelve hoog aangenaam zal zyn aan alle die des verstaan: en bidde UE. de afwezende vrunden te willen gedenken. Tot Parijs den 10 November 1640. UE. gantsch dienstbereide H. de Groot. VONDEL AAN TESSELSCHADE. 1641, Mei. Opdracht aen Eusebia. Eusebia, nu treck, op Godts bazuinen, Met my, niet om den Jerichooschen muur; Maer om de stadt, die, met haer zeven kruinen, De donders tarte, en terghde al ’t blixemvuur. 1) Zie: Brandt, Leven v. Vondel, bl. 73—74. Schreef Vondel in 1639 aan de Groot, dat hij, na de staking van Constan- tijn, zich met iets minders zou zoeken te behelpen; dat mindere is intusschen geworden, behalve de Electra-vertaling ook het treurspel ,,Maechden” ter eere van S. Ursula en Vondels geboortestad Keulen, en vooral het drama ,,Gebroe- ders”, dat in 1640 verschenen, volgens Brandt alle oogen en ooren der kunst- verstandigen tot zich trok, oordeelende dat het zijn beste treurspelen overtrof. Professor Gerardus Johannes Vossius, aan wien hij het had opgedragen, zeide na het lezen: ,,Scribis aeternitati”, gij schrijft voor de eeuwigheid; ,,als wil- lende zeggen: Gy verdient met uw schrijven een’ eeuwigen naam”. Beide stukken zond de dichter aan de Groot, die, vooral voor ,,Gebroeders” den hoogsten lof in zijn dankbrief uitte.

OCR + GPT-4o

DE GROOT AAN VONDEL 1640, 10 November. Myn Heer. Ik heb met verwonderinge gelezen uwer E. Treurspel van Sauls kinderen, waar in ik niet wel en kan zeggen wat my meer heeft behaagt, de Koninklijke invallen en leeringen, of de levendige uitdrukking van de beweging, of de rechtmatigheid in yder per- soon het zyne te geven, of de Hebreeusche manier tot op een stip nagevolgt, of yder welgeordende vervolg van het werk. My dunkt ook niet, dat het beginsel van dit Treurspel behoeft te wyken aan een gelyk beginsel van Oedipus den Konink by Sophocles, of den vloek van Armoni aan die van Dido by Virgilius, van Hypsipyle by Ovidius, of van Oedipus by Papinius. Ik bidde U E. dikmaal sulke stukken by de handt te neemen, zonder dat groote stuk van den grooten Konstantyn te vergeten. Ik blyve borge dat het zelve hoog aangenaam zal zyn aan alle die des verstaan: en bidde UE. de afwezende vrunden te willen gedenken. Tot Parijs den 10 November 1640. UE. gantsch dienstbereide H. de Groot. ***** VONDEL AAN TESSELSCHADE. 1641, Mei. Opdracht aen Eusebia. Eusebia, nu treck, op Godts bazuinen, Met my, niet om den Jerichooschen muur; Maer om de stadt, die, met haer zeven kruinen, De donders tarte, en terghde al ’t blixemvuur.

Image