OCR
Treffend zijn ook de brieven door Vondel zelf geschreven aan zijn vrienden in poézie en proza. Om slechts enkele te noemen: te beginnen met het ,,Epistre 4 Monseigneur Jean Michiels van Vaerlaer, mon singulier Amy”, van 1612, gevolgd door den geluk- wensch aan zijn zwager Abraham de Wolf in het volgende jaar. Hoe bijzonder openbarend zijn de intieme brieven van broeder tot broeder uit 1625, toen Willem in Italié reisde. Zij gunnen ons een blik in hun harten, en doen begrijpen, dat Joost nog vele jaren daarna schreef: ,,[k kan nog schreien als ik aan mijn broe- der denk; hij ging mij ver te boven.” Dan de brief aan den Drost van Muyden, spellende ,,de herstellinge der Duytsche Vryheid” van 1628; en de briefwisseling met Grotius over Vondels beste treurspelen en zijn epos Constantijn. De brief aan den ,,Hoog- eerwaerdigen en Hooggeleerden Heer Bertholdus Nieuhusius” van zoo voorname beteekenis voor de kennis van Vondels ge- moedsleven (1653) komt hier eerst recht op zijn plaats. Ook moch- ten niet worden overgeslagen de twee opdrachten aan Tessel- schade, die zoo duidelijk als brieven bedoeld zijn: de opdracht van Electra (1639) ,,Aen de wyze en vernuftige Joffrouwe Maria Tesselscha Roemers, weduwe van wylen Heer Allard Krom- balch” een model voor een galanten brief; en de ,,Opdracht aen Eusebia” van Perer en Pauwets in 1641, die brief zoo verheven en overtuigend als het gebed van een bekeerlinge. Overigens ben ik spaarzaam geweest met het overnemen van de opdrachten der treurspelen, omdat die, grootendeels, geleerde niet altijd oorspronkelijke verhandelingen zijn, én door omvang én om inhoud ongeschikt voor herdruk in deze verzameling. Ook Prinsen plaatst de treurspel-opdrachten in een afzonderlijk Hoofdstuk. Ik acht daarentegen ook hoogst merkwaardige bric- ven de ,,Litterae Annuae Soc. Jesu” waarin over Vondels bekee- ring wordt gehandeld (1641); alsmede de ,,Relatio Missionis Hollandiae Soc. Jesu” van 1661; evenals het adres van Amster- damsche Katholieken aan Paus Clemens X uit 1670, dit laatste ook door den 83-jarigen Vondel geteekend. In de nuntiatuur- correspondentie worden Vondels verzen aan den Paus genoemd. In de verschillende korte uittreksels uit hun brieven komt ook zoo duidelijk aan den dag, hoe groote dichters als Huygens ge- steld waren op een ,,Lofrijm” van Vondel voor in hun boeken. Hooft heeft Vondel aangezet tot het schrijven van een Lofdicht op Huygens’ ,,Ledige Uren” (1625). Ook voor diens ,,Koren- bloemen” wordt later een vers van Vondel gevraagd, evenals voor zijn ,,Daghwerck”. Nauwelijks is ParaMEDEs verschenen, of Nicolaas van Reigers-