OCR

ro) 1633, Augustus. Irenopaegnium: ad Justum Vondelium *). (Van dit honderden regels tellende ,,Schertsgedicht op den Vrede”, wordt hier het begin overgenomen:) Juste, cui nostrae semper placuere Camoenae; Juste, mihi genius cuius et ipse placet; Scribere quo rhythmos es promtus homoeoteleutos; Quos quoque cum studio Grotius ipse legit; De Pace scripsi, quod quid sit, nescio; nugas Mitto tamen nugas (sic lubet) ecce, tibi. Pridem etiam nugas misi, quos lector amabas: Nempe tuae sapiunt ludicra nostra gulae, Quid facies? solusne leges? an Pollio tecum; Pollio, qui versus doctus et ipse facit? An Constantino has apinas missurus es audax? Non veto: quid tentes tu tamen ipse vide. 1) Zie de aanteekeningen bij den vorigen brief. Pollio is Herman van der Poll, raad en schepen; gestorven October 1645. Vriend van Vondel en eenige malen door hem bezongen. Constantinus is Constantijn Huygens. Als volgt vertaald door Dr. CG, P. Burger Jr. Schertsdicht op de Urede: Aan Joost van den Uondel. O Joost, U zijn mijne dichten steeds welgevallig geweest En mij behaagt ook die aanleg van U, Waardoor gij vaardig zijt in het schrijven van berijmde verzen Die ook Grotius zelf met aandacht leest. Tk heb iets geschreven over de Vrede; wat het beteekent, laat ik daar: prul- versjes. Maar kijk, toch zend ik U die prulletjes, omdat ik er plezier in heb. Ook vroeger heb ik U zulke prulletjes gestuurd, en ge laast ze gaarne, Mijn schertsende geschrijf viel in Uw smaak. Wat zult ge nu doen? Zult ge ze alleen lezen? Of Pol met U? Die ook zelf geleerd is en ook verzen maakt? Zult gij de stoutheid hebben deze grappen ook aan Constantijn te zenden? Ik verbied het U niet. Zie zelf wat ge begint. Daar Vrede in het Latijn vrouwelijk is, heeft de vertaler ook dit geslacht voor het Neder}. behouden. Zie voor het geheel: Vondel-Museum, Elfde Verslag, 1924.

OCR + GPT-4o

1633, Augustus. Irenopaegnium: ad Justum Vondelium. (Van dit honderden regels tellende „Schertsgedicht op den Vrede”, wordt hier het begin overgenomen:) Juste, cui nostrae semper placuere Camoenae; Juste, mihi genius cuius et ipse placet; Scribere quo rhythmos es promtus homoeoteleutos; Quos quoque cum studio Grotius ipse legit; De Pace scripsi, quod quid sit, nescio; nugas Mitto tamen nugas (sic lubet) ecce, tibi. Pridem etiam nugas misi, quos lector amabas: Nempe tuae sapiunt ludicra nostra gulae, Quid facies? solusne leges? an Pollio tecum; Pollio, qui versus doctus et ipse facit? An Constantino has apinas missurus es audax? Non veto: quid tentes tu tamen ipse vide. Schertsdicht op de Vrede: Aan Joost van den Vondel. O Joost, U zijn mijne dichten steeds welgevallig geweest En mij behaagt ook die aanleg van U, Waardoor gij vaardig zijt in het schrijven van berijmde verzen Die ook Grotius zelf met aandacht leest. Ik heb iets geschreven over de Vrede; wat het beteekent, laat ik daar: prulversjes. Maar kijk, toch zend ik U die prulletjes, omdat ik er plezier in heb. Ook vroeger heb ik U zulke prulletjes gestuurd, en ge laast ze gaarne, Mijn schertsende geschrijf viel in Uw smaak. Wat zult ge nu doen? Zult ge ze alleen lezen? Of Pol met U? Die ook zelf geleerd is en ook verzen maakt? Zult gij de stoutheid hebben deze grappen ook aan Constantijn te zenden? Ik verbied het U niet. Zie zelf wat ge begint. Daar Vrede in het Latijn vrouwelijk is, heeft de vertaler ook dit geslacht voor het Nederl. behouden. Zie voor het geheel: Vondel-Museum, Elfde Verslag, 1924.

Image