OCR
29 sonden, ick soude mede vertrocken sijn geweest ten ware my hier gehouden hadde de groote voorbereydselen van het Canonizeren der koninghin van portugael Elisabeth tegen Paessen*). Mijn broeders brief brenght my een onverwachte tydinge van Reynier Wibrantsz soon voor waer het heeft mij gealtereert; ellendige Vader, ellendiger Zoon, hij kome te Romen soo sal hij wel weder anders worden, interim hy kan mij hier gebruijcken indien hij een schip met aflaet bullen wil afgesonden hebben, en indien ick het om de port niet liet ick sond hem een steentjen dat ick van de heylige poort bewaert hebben. Soo terstond ontfange ick cen andere brief van mijn broeder daer ut ick verstae hoe ul eenige pijn in de rugge voelde dat mij hier wee doet, ick kan niet meer als voor ul beternisse bidden. Myn broeder hadde een jonge doch- ter gekregen. Mijn suster Sara noch dochter noch soontjen. Dit is dat ick ul hadde te antwoorden meer weet ick niet; derhalven syt nae groetenisse God bevolen, groet seer myn swagers en sus- ters, mijn nepos J. van Zon, Anneken nicht die nu van de koorts verlaeten is en haer suster Sara, en het geselschap van de lieve Jongens tot mijn susters. Ul Onderd. Zoon G. V. Vondel. Datum als boven. Eersame gunstige frere en Maseurtje Bruyninghs in groete- nisse en wenschinge alles goeds refereer ick my tot het boven geschrevene. Dese sal alleen dienen om ul te doen hebbe enige weynich regels daer ick het afsterven van ul susters mede ben gedachtigh geweest; voor 8 dagen hebbe ick de tydinge bekomen van de dood us overgebleven susters en broeders, ick hebbe ge- docht, of in Amsterdam wel so rampspoedigen huys gemaeckt is gedurende dese sieckte, ick hebbe niet geweten wat ick eerst be- schreyen soude. In ul rust nu de hoop van de bedruckte Ouders, die weder op kost rechten hetgeen soo deerlyck gevallen is, dat ick wensche en verwachte. Ondertusschen leeft langh in liefde en eendracht samen, en groet uijt mijnen naem Vader en Moeder. O kuijsche sielen, die scheyt, gij en kiest omhooge *t gestoelt wedrom daer wt dat gij gekomen waert; de lycken laet gy ons, die wy bevelen d’ aerd met een roudragend hert en rood geswollen oogen. Maer schoon de bitse dood u sonder mede doogen heeft voor den avondstond soo droeven nacht bereyd, en in u soete April des levens bloem gemeyt, 1) S. Elisabeth v. P., nicht van S. El. v. Thiiringen, + 4 Juli 1336, gecanoni- seerd door Urbanus VIII, 1625.
OCR + GPT-4o
sonden, ick soude mede vertrocken sijn geweest ten ware my hier gehouden hadde de groote voorbereydselen van het Canonizeren der koninghin van portugael Elisabeth tegen Paessen. Mijn broeders brief brenght my een onverwachte tydinge van Reynier Wibrantsz soon voor waer het heeft mij gealtereert; ellendige Vader, ellendiger Zoon, hij kome te Romen soo sal hij wel weder anders worden, interim hy kan mij hier gebruijcken indien hij een schip met aflaet bullen wil afgesonden hebben, en indien ick het om de port niet liet ick sond hem een steentjen dat ick van de heylige poort bewaert hebben. Soo terstond ontfange ick een andere brief van mijn broeder daer ut ick verstae hoe ul eenige pijn in de rugge voelde dat mij hier wee doet, ick kan niet meer als voor ul beternisse bidden. Myn broeder hadde een jonge doch- ter gekregen. Mijn suster Sara noch dochter noch soontjen. Dit is dat ick ul hadde te antwoorden meer weet ick niet; derhalven syt nae groetenisse God bevolen, groet seer myn swagers en sus- ters, mijn nepos J. van Zon, Anneken nicht die nu van de koorts verlaeten is en haer suster Sara, en het geselschap van de lieve Jongens tot mijn susters. Ul Onderd. Zoon G. V. Vondel. Datum als boven. Eersame gunstige frere en Maseurtje Bruyninghs in groete- nisse en wenschinge alles goeds refereer ick my tot het boven geschrevene. Dese sal alleen dienen om ul te doen hebbe enige weynich regels daer ick het afsterven van ul susters mede ben gedachtigh geweest; voor 8 dagen hebbe ick de tydinge bekomen van de dood us overgebleven susters en broeders, ick hebbe ge- docht, of in Amsterdam wel so rampspoedigen huys gemaeckt is gedurende dese sieckte, ick hebbe niet geweten wat ick eerst be- schreyen soude. In ul rust nu de hoop van de bedruckte Ouders, die weder op kost rechten hetgeen soo deerlyck gevallen is, dat ick wensche en verwachte. Ondertusschen leeft langh in liefde en eendracht samen, en groet uijt mijnen naem Vader en Moeder. O kuijsche sielen, die scheyt, gij en kiest omhooge 't gestoelt wedrom daer wt dat gij gekomen waert; de lycken laet gy ons, die wy bevelen d' aerd met een roudragend hert en rood geswollen oogen. Maer schoon de bitse dood u sonder mede doogen heeft voor den avondstond soo droeven nacht bereyd, en in u soete April des levens bloem gemeyt,